Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


DE LITERAIRE CANON VAN HET NEDERLANDSE LIED      

terug

7. Snachts rusten meest de dieren





Snachts rusten meest de dieren,
Oock menschen goet en quaat
En mijn Lief goedertieren
Is in een stillen staat;
Maer ick moet eensaam swieren
En cruysen hier de straat.
 
Ick sie het swierich dryven,
Ick sie de claare Maan,
Ick sie dat ick moet blyven
Alleen mistroostich staan.
Ach lief wilt my gheryven
Met troostelijck vermaan.
 
Ach Lely hoogh verheven,
Verheven in mijn sin,
Mijn hoope van mijn leven,
Ghewenschte schoon Vriendin,
Wilt my, u jonstich, gheven
Een lieve weder min.
 
Met hoop en vrees bevanghen,
Met een ghestaeghe stryt
Van sorghen en verlangen,
Verwacht ick nu ter tijdt
Van u, myn troost, t'ontfangen
t'Woort daar men lang om vrijt.
 
Myn vruchteloos verwachten
Myn commer niet en blust,
Sult ghy my heel verachten,
Och voester van myn lust?
Maer siet, ick onbedachte
Claagh nu sy leyt en rust.
 
Och, slaapt ghy myn behagen,
Dewyl ick doe myn clacht?
Wat baat my dan myn claagen
Nu ghy den dooven slacht?
Ick salt gheduldich draagen,
Ick wensch u goeden nacht.
 
Adieu Prinsesge jeughelijck,
Mijn Vrou van mijn ghemoet,
Adieu en droomt gheneughelijck
En slaapt gerust en soet;
Ach, tis my soo onmeughelijck
Te rusten als ghy doet.
 
alt
Uit Gerbrand Adriaensz. Bredero, Boertigh, Amoureus en Aendachtigh Groot Liedt-boek (1622). De dichter zwerft rusteloos door nachtelijk Amsterdam, terwijl zijn geliefde slaapt.
 
Overgenomen van de CD Muziek uit de Gouden Eeuw van Camerata Trajectina, Globe GLO 6013 (1992), gezongen door Sjabbe van Selfhout in 1986.