1. Daar kwam een muis geloopen, Een muis van alle gelijk. 't Was om dat graan te eten; Ik gaf die muis gelijk. De muis en 't graan gaat al verloren.
2. Daar kwam een ratte geloopen, Een ratte van alle gelijk. 't Was om die muis te bijten; Ik gaf die ratte gelijk. De rat, de muis en 't graan gaat al verloren.
(...)
9. Daar kwam een slagter geloopen, Een slagter van alle gelijk. 't Was om die koe te dooden; Ik gaf dien slagter gelijk. Den slagter, de koe, het water, het vuur, den stok, den hond, de kat, de rat, de muis en 't graan gaat al verloren.
uit: Snellaert, Oude en nieuwe liedjes (Gent 1856). naar dit lied | 1. Een is eene, eenen God alleene, een is God alleen, en dat gelooven wij. 2. Twee, is twee, twee testamenten; eenen God alleene, een is God alleen, en dat gelooven wij.
3. Drie is drie, drie patriarchen; twee testamenten, eenen God alleene, enz. (...) 12. Twaelf is twaelve, twaelf apostelen, elf duyst maegdetjes, tien geboden Gods, negen kooren der engelen, acht zaligheden, zeven sakramenten, zes kruiken van CanaƤ, vyf boeken van Moyses, vier evangelisten, drie patriarchen, twee testamenten, eenen God alleene, een is God alleen, en dat gelooven wy.
Uit: F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied III, naar De Coussemaker (Frans Vlaanderen 1856) naar dit lied |