|
|
Het Graf der Twee Gelieven.
Op een fraaie wijs.
Zeg Pelgrim, ziet gij dezen steen, Met donker mos begroeid Waarop het dalend avondrood, Met donk'ren weerschijn gloeit. Hier ligt de schoonste maagd van 't vlek In 's aardrijks kouden schoot, En aan haar zij haar jongeling Haar trouw tot in den dood.
Haar rijke vader was vol trotsch Tegen Edwards' edele min, Waaraan met onverdelgbare ziel, De aanminnige Emma hing. Ik voek [!] u eeuwig sprak zijn mond Wordt ge eenmaal Edwards vrouw En was voor haar gebeden doof En spotte met haar trouw.
Hij spotte, tot zij uitgeteerd Op 't sterfbed nederzonk, En 's levens laatste flikkering In 't bleeke aanschijn blonk. Toen greep een woeste smart hem aan Hij stond verstijfd van schrik, En wierp zich aan haar sponde neer Met wanhoop in den' blik.
Haar Edward ging, toen duisternis Op 't kerkhof nederzeeg, Een lichte maan met bleeke glans Uit donkere wolken steeg. Ach dierbre Emma, zucht hij zacht Wat blijft mij meer op aard, Niets is mij thans nu ik u mis, Zelfs 't leven niet meer waard.
Dus ligt hij aan het graf geknield, Met treurig stil geween, En waggelt dan met vasten tred, Weer naar zijn woning heen. Hij treurt en kwijnt al zachtkens uit, En zinkt op 't ziekbed neer, En 't dof gebrom der doodklok meldt Ook Edward is niet meer.
Nu rustt hij aan zijn Emma's zij, In 's aardrijks kouden schoot, Waar hij met haar den glans verbeidt Van 't eeuwig morgenrood. Om dan te zaam in hemelvreugd, Voor Godes troon te staan, Strooi, Pelgrim, bloemen op hun graf En wijdt hun asch een traan. | |
|
Liederenboekje - Bevattende oude Liedjes en Voordrachten voor alle gelegenheden
|
[1900 ca.]
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten kast B 24 |
p13 |
|
Gecorrigeerde OCR van bron (MdB, 2017). |
|