|
|
|
XLI. DE SCHEEPJES.
Woorden en Muziek van den Auteur.
Hoe zeilen de scheepjes al benen en weder,
En schommlen en wieglen al op en al neder.
Zij zinken omlaag in den grondloozen kolk,
Of stijgen omhoog tot de zwevende wolk.
2.
Maar of zij al rijzen omhoog in de wolken,
En of zij al zinken omlaag in de kolken,
Geen een blijft er boven, geen een blijft beneên;
Zij drijven al stijgend en dalend daarheen.
3.
Zij drijven daarheen op den adem des Heeren,
En wenden den steven waarheen zij begeeren,
En snijden de golven en klieven de lucht
Naar 't land hunner hope met pijlsnelle vlucht.
4.
Laat vrij dan mijn levensboot rijzen en dalen,
In voorspoed en blijdschap, in onspoed en kwalen;
Mijn od is de Koning van hemel en aard,
Die stormen doet zwijgen en zeeën bedaart.
5.
Laat vrij dan mijn levensboot dalen en rijzen,
Ik zal onder 't zinken en stijgen Hem prijzen;
Hij voert mij getrouw naar de guldene kust
Van 't land mijner hoop, mijner zalige rust. | |
|
|
Schrijver van De mensch en de dieren (auteur),
[Liefde, Jan de] (auteur),
ZANGSTUKJES VOOR SCHOLEN EN HUISGEZINNEN. EERSTE STUKJE. VIJFDE DRUK.
|
|
[1895 c.]
|
|
| p47 |
|
| Gecorrigeerde OCR |
|
