|
|
Hier volcht nu een Liedeken // vanden Geestelicken Coninck Davidt // Den Ruese Goliath daar wy af lesen I. Reg. 17. beduydet // Den vorst der duysternisse. // Den Jongelick [sic] Dauidt/ beduydet Cristus. Dauidts broeders/ beduyden Cristus broeders/ die Cri-//stus broeders/ die Cristus niet nae den geest/ maar nae den // vleys van buyten inden schijn gelijck zijn. De vrouwen die Dauidt na zijn ouerwinninghe preesen // beduyden alle gemeynten/ die Cristus na zijn ouerwinnin-//ge oock den prijs sullen geuen. Opte wijse vanden xxxv. Psalm // twist Heer met mijn twisters/ etc.
Wie ist die Godts volck Israel Nu dus benaut met groot gequel Wie beroemt hem nu dus hoochmoedich Met veel spotwoorden ouervloedich Wie maackt Godts volck nu dus bevreest Tis den Rues Goliath dien geest Een Vorst ouer die Philisteen Die van harten zijn onbesneen.
Den hoochsten Godt heeft veel beloeft Dien die den Rues tleeuen berooft Maar niemant van al Godes knechten En derf tegen den Ruese vechten Dan een jongelinck fray en fris Twelck een rechte schaapherder is Den rechten Dauidt seer bemint Die Godt houdt voor zijn soen en kint.
Zijn vader seynt hem nu ter tijt Tot zijn broeders in desen strijdt Met Hemels broot/met spijs der sielen Hy treedt in dit gecriesch en crielen Hy laat de spijs in een goet vat Bewaren als een Costel schat En hy treedt inden Criech alhier Die nu opgaat met groot getier.
Maar zijn broeders sien hem suyr aan Om dat hy zijn schapen laat gaan In swerelts Woestijne alleene Hier en daar verstroijt int gemeene Zijn broeders achten wat hy seyt Voor een groote vermetenheyt En sy verspreken hem so seer So dat hy neemt van haar een keer.
Maar desen schaapherder seer fijn Al schijnt hy geen Criechsman te zijn Het is die cloeckste helt des Heeren Te strijden is nu zijn begeeren Om te verweruen zijn bruyt schoon Die hem belooft is tot zijn loon En om dat zijn volck wort versmaat Van desen Ruese stout en quaat.
Daarom wort hy gram en ontstelt Hy wil nu tooonen [sic] zijn gewelt En als een helt cloeckelijck strijden Der Ruesen spot niet langer lijden Hoe wel hy vreedich is gesint Geen onrust noch twist en bemint Nochtans so moet hy nu ter tijt Aanuangen desen grooten strijt.
Zijn liefde onuerandert blijft Den yuer Godts ist die hem drijft Daarom laat hy hem geensins keeren Van zijn voornemen en begeeren Hy vecht nu dapper metter daat Hy heeft geslaagen en hy slaat Den grooten Rues vol van hoochmoet Die valt en leyt onder de voet.
Goliath is een ouerganck Dien geest moet verhuysen eer lanck Zijn aartsche huys zijn aartsche leeden Salmen met voeten ouertreden Men sal gaan vry en onuervaart Doort leger deser slangen aart Sy moeten nu vluchten met spoet Dus ghy die Godt vreest hebt goe moet
Dauidt die sal den prijs ontfaan Van tgeen hy heeft gevangen aan Hy slaat den Rues die ons veruaarde Nu met zijn eygen stock en swaarde De vrouwen sullen al gelijck Vroolijck singen van vruechden rijck En geuen Dauidt oock die eer En hem an-neemen voor haar Heer. | |
|
Le Canu Robbertsz., Robbert,
Onder verbeteringhe. De slincker vluegel van Robert Robertz
|
1596
|
Amsterdam UB: OK 65-2741 |
fC6r |
|
Martine de Bruin, naar bron, diplomatisch |
|