Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


Uis gantzen we klaget sich eyn hylt
yn strenger hode verborgen
Ich wunsch yere heyle die mir geselt
schones lieff hylff mir vis sorgen
o wyflich vylt wie slieffs du so lange
wyls sulche klage nyet hueren
lais dich erwerken myt mynem gesanck
zu dieser lieffden anesanck
die lieffde wyll mich dueden

Eyn fryer wechter hoyrt diese mere
lach hoge vp eyner zynnen
hy fraget we dae verborgen were
der nae der liefde deyt syngen
o koener helt wult du mirs vertruwen
dyrre klage heff ich dyr decken
f[..]stu dich so sere nae eyner frauwen
aene twyfell du salt vp [..]ch bouwen
fruntlich wyll ich sy der uff wecken

Vnd all myn truwer ich zu dir setz
Ja wechter goit geselle myn
[.]eyder geue ic dyr zu der letzen
mach vns geyn vngefalle
ganck hoestlich dair nym dir die wyle lais
du doch dich nyet spueren
wirt man ouch das van vns gewaer
wir quemen all yn nueden

Wach vff hertz aller lieffste frauwe
huere iemerlichen smertzen
idt synget eyn helt an groner auwe
vurwair ich do nyet schertzen
voget an vwer gewait besuchtet uch niet
vch en sall nyet wederfaren
laist hueren yn synem gedicht
wie fiere ir ym anesicht
vre ere duet selues bewaren [11r]

Wachter hais mir myn erfreut
gar ferschtich wyll uhs waigen
sage mynen helt die rechte zyt
nae eine so doyne ich fragen
kompt mit mir her ganck mit mir dar
off hy sich wulde melden
zu dir ich all myn hoffenongh haire
blyff stille an myner ware
du sals des nyet entgelden

Der selt hone a zom drytten maile
hy neyget zo der zynnen
dair by selt sy erkennet das hy
ye getruwe diener were
vnd hotischaft myt ye pliegen
to wechter errst huere ich goude mere
an syner rede spure ich geyn gesere
swich stille behuet vns vur slagen

Die frauwe den helt gar schone vmbsienck
kust yn an synen wangen
der fromer helt myt ye ginck
machet ye lust ind freuden
der wechter sprach nw lyget styll
duyt vren rouwe aene sorgen
vurwair ich uch des dages zyll
mit gantzer truwen noemen wyll
ich mach uch niet verfueren

Sy laigen lange yn groisser lust
ye freuden deit sich meren
hy gryff sy fruntlich an yr brust
do dich hertz lieff zu mir keren
ich weis nyet wan der wechter schreyet
dat wir vns musten scheyden
idt nehet siere hertz lieff die zyt
dat ich van dannen mois wichen
vnd swartz wyll ich mich kleyden [11v]

Der wechter sach am firmament
dat sich die nacht wulde einden
eyn scharper wynt vis orienten
deit vns den dach her senden
die harreb reen vp der auwe
die hundlynge werden jagen
die nachtegale sitz vp dem swych
synget snellichen yn melodien
steyt vp went idt wyll dagen

O we myn groisses hertzen leyt
wie sall ichs nw verwinnen
klaget sich eyn wonder schones wyff
sy hoirt den dach verkunden
gantz hart erschrack die visserwelt
nam vrloff van yerem reynen
yere hertz hait sich zu ym geselt
das vreuwelyn deit vur yerem helt
gar jemmerlichen weynen

[ed. J. Oosterman]


1. In diepe droefenis en in vervlochten stro verborgen, beklaagt een held zich: 'Ik wens haar, die mij bevalt, heil toe. Bekoorlijke geliefde, help me uit mijn zorgen. O, vrouwelijk gestalte, wat slaap je toch lang! Wil je zulk geklaag niet horen? Laat me je wekken door mijn zingen. Met dit liefdeslied wil ik mijn liefde verklaren.'

2. Een vrije wachter, die dit verhaal vertelt, lag hoog op een kanteel. Hij vroeg wie daar verborgen lag, die tot de geliefde zong. 'O, dappere held, wil je mij vertrouwen? Ik zal je helpen je geklaag van je weg te krijgen. Denk je zo zeer aan een vrouw? Als je twijfelt, moet je op mij vertrouwen. Ik zal haar vriendelijk voor je wekken.'

3. [De man antwoordt dan opgewekt:] 'Ik stel mijn vertrouwen in je, ja, wachter, goede vriend, zelfs mijn kleren zal ik aan je geven tot en met de allerlaatste. Berokken ons geen leed. Ga snel daarheen en neem de tijd, laat je niet zien. Wordt men ook dat van ons gewaar, hoe beschermen we ons dan, als we dan zo vermoeid zijn?

4. 'Ontwaak, allerliefste vrouw, hoor de jammerlijke smarten. Een held zingt in het groene weiland. Voorwaar, ik maak geen grap. Kleedt u aan (sla je mantel om) en wees niet bang, er zal u niets overkomen. Hij laat in zijn gedicht blijken hoezeer hij u bewondert. Hij zal uw eer bewaren.'

5. [De vrouw antwoordt blij:] 'Wachter, je hebt me opgewekt en ik wil het er zeer vrolijk op wagen. Zeg mijn held de juiste tijd. Daarna wil ik hem vragen: kom met me hierheen, ga met me daarheen. En of hij zich wil melden. Want op jou heb ik mijn hoop gevestigd. Blijf stil bij mij in de buurt, het zal je niet bezuren.'

6. De held ving ten derde maal aan. Hij boog zich over naar de kanteel. Dan zal zij weten dat hij haar getrouwe dienaar zou zijn en de vriendschap haar niet tot straf. "O, wachter, eerst vertel ik een goed verhaal. Aan zijn verhaal kleeft geen gevaar. Zwijg stil, en behoedt ons voor tegenslagen."'

7. De vrouw kust de erg mooie held hartstochtelijk op zijn wangen. De kloeke held ging met haar mee en bezorgde haar genoegen en vreugde. De wachter sprak: nu, lig stil. Bekommer u om de rust. Voorwaar, ik zie de dag komen. Het is mijn taak dit te vertellen. Ik mag niet weggaan.'

8. Ze lagen lang, tot hun groot genoegen. Hun vreugde werd meer en meer. Hij pakte haar vriendelijk bij haar borsten. Keer je hart toch tot mij, liefje. Ik weet niet wanneer de wachter zal roepen dat we van elkaar moeten scheiden. Maar die tijd nadert zeer snel, dat ik van je moet scheiden. Ik zal me dan in zwart hullen.'

9. 'De wachter zag aan het firmament dat de nacht wilde eindigen, een scherpe wind uit het oosten deed ons de dag aanwaaien. De hanen kraaiden in het weiland, de honden zullen gaan jagen, de nachtegaal zit op de twijg en zingt de zoetste melodieën. Sta op, want het wordt dag!, roept de wachter.'

10. 'O, mijn groot hartzeer! Hoe moet ik dit nu overwinnen?, klaagt een wondermooie vrouw. Zij hoorde de dag aankondigen: de (buiten)wereld schrok wakker. Ze nam afscheid van haar goede vriend. Haar hart had zich aan hem verknocht en ze weende jammerlijk om haar held.'

[Parafr. vert. T. Brüggemann]

Liedboek van Kathryn van Hatzfelt
1530-1540
Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. 4o 1480 (olim Cheltenham, Ms. Phill. 9649)
f10v