|
|
op de wijse: lest mael ginck Ick spanseere twas op een aevont stont
1. Oe schoen maecht gepreesen gij sit mijn vruecht sertein Ick heb u uit geleesen hier In dees weerelds plein om u Ick sou met groet berou sterve den doet sertein.
2. In mijnen sin voer heeven heb Ick u blom exspert Ick en sal u niet begeven maer blijven In liefde voerhart aen siet eerst Jonst tis u klein Konst van druck vrijt mijn Ionck hert.
3. Och Ick van u scheide hoe dickmaels met geklach sal Ick moeten voerbeiden soe meenigen droevigen dach tscheide valt suer als komt die uer Die Ick niet gaere en sach.
4. Maer Ick hoep hat sal anders weesen al wort het ons benit Dat wij twee sullen weesen met ons beiden met Joelijt als vruecht voermeert en druck voerkeert en alledinck heeft sin tijt.
5. Soe sullen wij twee met lusten weesen sonder bedwanck als Ick noch eens sal rusten al In u armkes blanck tsuer moet sin gesmaeckt eert soet genaeck neemt Dit prinses In danck.
Geen lief ter weerelt en dat met eeren Want daer en Isser anders geen die Ick sou begeeren. | |
|
Liedbundel van Antonis van Butevest
|
[1590 ca.] [na 1594]
|
Leiden, Gemeente-archief, Gildenarchief no. 1474 |
f77v |
|
Afschrift Meertensinstituut (verm. door C.C. Vlam), naar bron, diplomatisch. |
|