|
|
op de wijse; alst begint.
1. Met veenes straelen fel ben Ick duerwont Altoos lijdt Ick gequel, In sersen gront Cuibydoes vier, (oc)h maechdeken fier heeft mijn vleis heel voorteert Toont schoon saphier genaeden hier eens pijn in vruecht voorkeert
2. Lyeff u kooraele mont, och u tis klaer Twee witte borstekens ront duen mijn voerwaer voorwaer veel smers en pijn u armkens fijn Als snee evooren blanck noch u aenschin dat herte mijn hout lief In u bedwanck.
3. U graesy mindelick geen soe volmaeckt u oochkens vriendelick och thart mijn blaeckt En aesem soet Doen dat Ick moet Rust derven talder tijt Eens lijden boedt, en pijne soet nu maeckt mijn droetheit quit.
4. Wilt niet Prinsesse Idoon laten voorgaen Te n s di eu blomkens schoon niet af kan gaen laet niet met hem voorsmoort die u behoort In u en om u leeft Sijn klacht verhoort geeft komfoort Veel drucks hem Dan begeeft. | |
|
Liedbundel van Antonis van Butevest
|
[1590 ca.] [na 1594]
|
Leiden, Gemeente-archief, Gildenarchief no. 1474 |
f118v |
|
Afschrift Meertensinstituut (verm. door C.C. Vlam), naar bron, diplomatisch. |
|