Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch


Dutch Song Database


11. SAL NEMMERMEER GEBEUREN
melodie (Het daghet uyt den Oosten) naar Stalperts Extractum (1631) en naar De Leeuws Christelijcke Plicht Rymen (1648).


Dit is een van de weinige liederen van Hooft waaruit oprechte droefheid spreekt. Hij en Brechje Spiegel hielden veel van elkaar, maar door een onbekende oorzaak kwam er abrupt een einde aan hun verhouding. Mogelijk maakten Brechjes ouders bezwaar. In het lied beschrijft Hooft het afscheid en de troost die uitgaat van de tranen van Brechje.
Dan verschijnt onverwacht Venus op het toneel, die bemerkt dat zij de kracht van Brechjes tranen niet bezit. Ze vangt de tranen op en verandert ze in parels om aan haar oren te hangen. Als ze zich ten slotte in de spiegel bewondert, begrijpen we het beeld: als Brechje huilt, is zij zo mooi als een spiegel die een geparelde Venus weerkaatst.

Op de wijze: Och legdij hier verslagen, die mij te troosten plach? etc.


Sal nemmermeer gebeuren
Mij dan nae dese stondt (*1)
De vrientschap van u oogen,
De wellust van u mondt?
De vrientschap van u oogen, van u oogen

De vrientschap van u oogen,
De wellust van u mondt,
De jonste van u hartgen
Dat voor mijn open stondt
De jonste (*2) van u hartgen van u hartgen

Soo sal jck nochtans blijven
U eewich onderdaen,
Maer mijn verstroyde sinnen,
Wat sal haer annegaen?
Maer mijn verstroyde sinnen, stroyde sinnen

Mijn sinnen mogen swerven
De leijde lange tijt
Nu sij, mijn overschoone
Sijn haeren leitstar quijt.
Sijn quijt mijn overschoone, overschoone

De schoon borst wt tot tranen,
Ten baten geen bedwang,
De traentgens rolden neder
Van d'een op d'ander wang.
De traentgens rolden neder, rolden neder

De schoone traentgens dede
Meer dan een lachen doet
Al in sijn hoochste lijen
Sij troosten sijn gemoedt.
Al in sijn hoochste lijen, hoochste lijen

Vrouw Venus met haer starre (*3)
Thans claerder als de Maen
Bespieden die vryagie
En sacht mirakel aen.
Bespieden die vryagie, die vryagie

En hebben teere traentgens
Seijd sij soo groote cracht,
Waerom en is het schrejen
Niet in der Godes macht?
Waerom en is het schreijen, is het schreijen.

De traentges rolden neder,
Maer de Godinne soet
Beij liever (*4) soud'jck schennen,
Seij sij, mijn rosen hoet (*5).
Beij liever soud'jck schennen, soud'jck schennen.

En eer sij cond gedogen
Dat ymandt die vertradt,
Ving sij de laeuwe traentges
In een coel rosebladt.
Ving sij de laeuwe traentges, laeuwe traentges.

Wat geef jck om mijn rosen
Of 't maecksel van mijn crans.
Ick sal gaen maken perlen
Van ongemeene glans.
Ick sal gaen maken perlen, maken perlen

De tranen werden perlen
Soo rasch haer twoort ontginck
Die sij met goudt deerboorden
En aen haer ooren hinck.
Die sij met goudt deerboorden, goudt deerboorden.

De blancke perlen hielen
De crachten van 't geween.
Sij doen noch in den hemel
Dat (*6) sij op aerde deen.
Sij doen noch in den hemel, in den hemel.

I
1605. Saterd. B.J.S.


(*1): uur
(*2): gunst
(*3): morgenster
(*4): wacht!
(*5): rozenkrans
(*6): wat

Camerata Trajectina (artiest), Oren aan Hooft: Liederen en liedjes van Pieter Corneliszoon Hooft. VNM R 81002
1981
1: 11