|
|
[3] KON ICK EENS RECHT BEDWINGEN
Lied van een man die gemakkelijk van liefje verandert. Vier meisjes passeren de revue. De eerste, een frisse maagd, moet spoedig het veld ruimen voor een donkerogige schone. Wanneer hij deze echter bijna veroverd heeft, realiseert de dichter zich dat hij haar uitsluitend om haar uiterlijke schoonheid bemint. Hij maakt het uit. De derde vrouw is wel deugdzaam en daarbij van goede komaf. Ze ziet echter niets in hem. Dat doet even pijn, maar gelukkig dient zich een volgende aan. Wellicht iets eenvoudiger dan de vorige, maar ze toont belangstelling. Ze hadden het samen eens kunnen worden, maar helaas, haar familie was tegen. Ondanks al deze tegenslagen blijkt het optimisme van de dichter onverwoestbaar: verandering van spijs doet eten, houdt hij zich voor.
Kon ick een recht bedwingen Mijn vliegend' wilt gesicht (*1), Maar ick misbruyck dees dingen, Daarom is t'hart so licht: T' lust altijt na wat varsch, Verandering is goet, T' nieuw maackt my t' oude warsch, T' verand'ren is so soet Voor een die 't doet, Dat werd' ick vroet Door wanckelbaar gemoet.
't Oogh doet mijn cort beminne Een frisse, suyv're Maacht, Een bruynooghd' Coninginne Heeft dees weer haast (*2) verjaaght, Heur Hair was langh en blont, Heur Oogjens swart als Git, Heur lachend' roode Mont Heeft tandetjens snee wit, Soo blanck als dit Is elcken lit, Dat an haar Lichaam sit.
Als t'hart schier (*3) heeft vercreghen, t'Gheen mijn oogh garen siet, De reeden seyt daar teghen: Voorwaar ten dient u niet, Anmerckt wat ghy verkiest, Ansiet wat ghy begheert, Hoe haest een Mensch verliest Daar ghy s'om mint en eert, Schoonheydt verkeert, Versochtheydt (*4) leert: Ghy mint dat u meest deert.
Doe heb ick uyt verkooren 'T geen my wel nut syn sou: Een deuchd-rijck, wel gebooren, Bescheyde wyse Vrou. Recht is het dobble rou Als het komt anden dagh, Die mogend' (*5) niet en wou En willend' niet en mach: Ick wou wel, siet, Maar sy wou niet, Doe bleef ick int verdriet.
Dit duurden eenige poosen, Dat ick dus was belaan, Men siet soo schoone Roosen Wassen, als daar vergaan. De Schepen of en aan (*6) Syn vast in een waardy, Wat wil ick mijn verslaan? 't Versoecken staat doch vry Een goet ghesel, Dus denck ick snel: Wil d'een niet, d'ander wel.
Ick koos een Meysje aardich Van minnelijck ghelaat, Van leeven heel eerwaardich, Van middelbare staat, Beleefd en heus van praat, Oprecht, vriend'lijck en trou, Maar buyten Vrienden raat Sy gantsch niet doen en wou En 't was haar sin, Maar niettemin Soo derf ick mijn Vriendin.
Princen Al moet ickse verliesen, Ick set daerom geen smart; Ick maack door myn verkiesen Een Gast-Huys van myn hart. Verandering van spijs Maackt lust en appetijt, T' verand'ren ick seer prijs, k' Verander metter tijt. Daar syn soo veel Schoon, Rijck en Eel; Ick crijgh oock licht myn deel.
(*1): ogen (*2): snel (*3): bijna (*4): ervaring (*5): kunnende (*6): uitvarend en aankomend
| |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Bredero Amsteldammer: liederen uit het Groot Lied-boeck van Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618). (Muziek uit de Gouden Eeuw 1). VNM R 86003.
|
1986
|
|
1: 3 |
|
|
|