|
|
't Was gisteren ene dag van rouw
(langzaam gezongen) 1. 't Was gisteren ene dag van rouw Mijn schoonmama die lieve vrouw Die brachten ze naar 't kerkhof af Wat akelig bang, wat droevig' dag Ofschoon ze pas negentig jaren was Viel ons die slag toch wel wat ras En 't windje suisde door 't geblaar (heel snel gezongen) Hoeplala, hoeplala En 't zonnetje scheen zo helder klaar Hoeplala
2. Naast mij in 't voorste van de stoet Daar gingen ze ook met zwaar gemoed Mijn zwagers allen diep bedroefd En ook wel zwaar beproefd Een sprak met diep bewogen stem Die zware slag, ik antwoord hem Mijn vriend het is de wil van God Zij is nu toch kapot Bij d'uitvaart van mijn schoonmama hoeplala hoeplala Huilden wij ons dood bijna hoeplala
3. Zo zag men ons treurig voorwaarts gaan En kwamen we op het kerkhof aan En naast de groeve stond de baar Rondom heel de familieschaar Men huilde snikte gilde luid Wat akelig bang wat naar gefluit Dag schoonmama zo lief en teer Wij zien helaas u nimmer meer En toen ging die kist omlaag hoeplala hoeplala In een wanhopige vlaag hoeplala
4. Zo kwamen we aan het sterfhuis aan Daar stond een fijne tafel klaar Een diner zeer keurig fijn Met klare en met ere wijn En elk van ons viel gretig er op aan Want hier werd aan den dis gegaan En toen we 's avonds [heen] zijn gegaan, hoeplala, hoeplala Kon geen van ons nog heel goed staan, hoeplala. Want allen waren min of meer, hoeplala, hoeplala Verzadigd in de heer, hoeplala.
[strofe 2 t/m 4: 1-6 uit schrift Jeannette van der Putten (10)]
Jeannette van der Putten-Dings (Opname 14-2-1991)
| |
|
Dames Dings: opnamebestand (Anna van Gog - Dings en Jeannette van der Putten - Dings)
|
[1991-1999]
|
|
|
|
|
|