Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


[8] Goddinne die de naam van 't schip-rijck Eylant voert

Een amoureus lied van Gerbrand Adriaensz Bredero voor Maria Tesselschade. Zij is de godin die de naam van het schiprijke eiland (Tessel) draagt. Bredero acht haar karakter zo hoog, dat zelfs de zon erbij verbleekt. Die zon toont overigens ook belangstelling voor Tesselschade. 's Ochtends vroeg betast hij haar met zijn stralen en laatst nog verving hij haar ogen door twee zonnen. Als die zonnen hem alleen maar vriendelijk aankijken, kan hij zijn geluk al nauwelijks op.

Liedeken
Stem: Als ick uyt wandelen gae, etc.

Goddinne die de naam van 't schip-rijck Eylant voert,
Die met geen Tooverkracht Hemel en aart beroert,
Maar die met u ghesicht en Goddelijcke kunst
De grootste man beweegt doet snacken na u gunst.

De grootheyt van u macht ick noyt soo hooch en hiel,
Als ick de hoocheyt doe van u verheven ziel,
Die op den top des Lofs ten pronck des werelts staat,
Sulcx dat de Zon beschaamt syn ooghen neder slaat.

Smorgens voor dauw voor dach, en in den dagheraat,
Wanneer hy opghetoyt uyt syn slaepkamer gaet,
Als ghy noch legt en slaapt met al u Huysghesin,
Dan komt den brallert aen door glasen Vensters in.

Hy kyckt, hy wederkyckt en siet u schoonheyt door,
U Silverblancke vel vergult hy met syn gloor;
Ghy voelt de luwte van syn straalen soet en sacht
En toont hem al het t'gunt (*1) hy meest op Aarden acht.

Hij doet al wat hy wil en wat hem best behaaght;
Dan gaat den snoepert deur; hy schent soo menich Maagt,
Waer dat die Vrouwe Man (*2) maer steelwys eens insluypt,
Hy vint gheen Vrouwtje, die hy niet in slaap bekruypt.

De leste reys, Goddin, als hy u wel besach,
Doen ghy in diepe rust en onbekommert lach,
Doen stal hy uyt u Hooft, op 't aardichst dat hy kon,
U ooghen en hy liet voor elcken Ooch een Son.

Soo komet by, Goddin, dat ick en alle lien,
Die dese Majesteyt vol Heerlijckheden sien,
Door 't blincken van u snel en weesselijck ghesicht,
Waar met dat ghy myn siel inwendich noch verlicht.

Dit is myn hooghste vreucht, daer ick my in verbly,
Dat ghy u ooghjens slaet uyt goetheyt eens op my;
Als u ghenade my eens vriendelijck aensiet,
Ick ruylden dat gheluck om al de Werelt niet.

(*1): al hetgeen
(*2): vrouwengek

Camerata Trajectina (artiest), Muziek uit de Muiderkring: liederen van en voor Maria Tesselschade. GLO 6026
1994
1: 8