Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch


Dutch Song Database


[17] ARENT PIETER GYSEN
Dit lied gaat over een boerenpartij in het dorpje Vinkeveen, gezien met de afkeurende ogen van een stedeling. De hoofdpersoon, Arent Pieter Gysen, heeft zich volgens de nieuwe stadse mode gekleed in een donker pak; de andere boeren gaan nog in hun ouderwetse, kakelbonte klederdracht. Aanleiding tot het festijn is het ganstrekken, een volksvermaak waarbij een gans aan een touw werd gehangen en de deelnemers, te paard of staande op een wagen, de kop van het dier moesten zien af te rukken.
Tijdens het feest wordt er gedronken, gedobbeld, gevreëen en tenslotte gevochten. Arent Pieter trekt als eerste het mes. Tegen de tijd dat de zanger besluit een veilig heenkomen te zoeken, valt er één dode te betreuren.

Boeren Geselschap
Stemme: 't Waren twee gebroeders stout, &c.

Arent Pieter Gysen, met Mieuwes, Jaap, en Leen,
En Klaasjen, en Kloentjen, die trocken t'samen heen,
Na 't Dorp van Vinckeveen:
Wangt ouwe Frangs, die gaf sen Gangs (*1),
Die worden of ereen (*2).

Arent Pieter Gysen die was so reyn int bruyn (*3),
Sen hoedt met bloem fluwiel (*4) die sat hem vry wat kuyn (*5),
Wat scheefjes en wat schuyn,
Soo datse bloot, ter nauwer noot
Stongt hallif op sen kruyn.

Maar Mieuwes, en Leentjen, en Jaapje, Klaas en Kloen
Die waren e kliedt noch op het ouwt fitsoen (*6),
In 't root, in 't wit, in 't groen,
In 't grijs, in 't graeuw, in 't paers, in 't blaeuw,
Gelijck de Huysluy (*7) doen.

Als nou dit vollickje te Vinckeveen anquam,
Daer vongdese Keesjen, en Teunis, en Jan Schram,
En Dirck van Diemerdam,
Mit Symen Sloot, en Jan de Doot,
Met Tijs, en Barent Bam.

De Meysjes vande Vecht, en vande Vinckebuurt
Die hadden heur tuychje (*8) te wongderlijck eschuurt (*9),
O se waren so eguurt (*10),
Maer denckt iens, Fy,, had lange Sy
Heur Onger-riem ehuurt (*11).

Sy gingen in 't selschip (*12): daar worden so eschrangst
Gedroncken, gesongen, gedreumelt (*13) en gedangst,
Gedobbelt en gekangst,
Men riep om wijn, het most soo sijn,
Elk Boerman was en Langst (*14).

Maer Miewes en Trijntje, die soete slechte sloy (*15)
Die liepen met menkander uytten huys in 't Hoy,
Met sulck geflickefloy,
En suck gewroet, och 't was soo soet,
Mijn docht het was soo moy.

Aelwerige (*16) Arent, die trock het ierste mes,
Tuege Piete Kranck-hooft, en Korzelige Kes,
Maar Brangt van Kaallenes,
Die nam een greep, hy kreegh een keep,
Mit noch een boer vijf ses.

De Meysjes die liepen, en lieten dat geschil,
Kannen noch kandelaers, noch niet en stonger stil:
Maer Kloens die stack, en hil
Soo dapper uyt, dat een Veen-puyt (*17)
Daer doot ter aerden vil.

Symen nam de rooster, de beusem, en de tangh
En wurrepse Ebbert, en Krelis vuer de wangh,
Het goetjen gingh sen gangh
Het sy deur 't glas, of waer 't dan was,
Mijn blyven was niet langh.

Ghy Heeren, ghy Burgers, vroom en wel gemoet,
Mydt der Boeren Feesten, sy zijn selden soo soet
Of't kost yemant zijn bloet,
En drinckt met mijn, een roemer Wijn,
Dat is jou wel so goet.

(*1): Ouwe Frans stelde een gans beschikbaar ten behoeve van het ganstrekken
(*2): afgereden
(*3): mooi in een donker pak
(*4): gebloemd fluweel
(*5): zwierig
(*6): nog op de ouderwetse manier gekleed
(*7): boeren
(*8): gereedschapjes
(*9): prachtig gepoetst
(*10): opgepronkt
(*11): Fy had van Sy de gordelriem gehuurd
(*12): gelagkamer
(*13): lawaai gemaakt
(*14): hele meneer
(*15): eenvoudige sloof
(*16): knorrige
(*17): veenkikker: boerenkinkel

Camerata Trajectina (artiest), Muziek uit de Gouden Eeuw: Constantijn Huygens en Gerbrand Adriaensz. Bredero. GLO 6013.
1992
1: 17