|
|
Alleen de coupletten gemarkeerd met een * zijn hier uitgevoerd.
[2] Wilhelmus
Wilhelmus
Naar de wijze van Chartres
I* Wilhelmus van Nassouwe ben ik van Duitse bloed. Den vaderland getrouwe blijf ik tot in de doed. Een Prinse van Oranje ben ik vrij onverveerd. De koning van Hispanje heb ik altijd ge?erd. II In Godes vrees te leven heb ik altijd betracht, daarom ben ik verdreven om land en luid' gebracht. Maar God zal mij regeren als een goed instrument, dat ik zal wederkeren in mijne regiment. III Lijdt u, mijn onderzaten die oprecht zijn van aard, God zal u niet verlaten, al zijt gij nu bezwaard. Die vroom begeert te leven, bidt God nacht ende dag, dat Hij mij kracht wil geven, dat ik u helpen mag. IV Lijf en goed al tezamen heb ik u niet verschoond. Mijn broeders, hoog van namen, hebben 't u ook vertoond: Graaf Adolf is gebleven in Friesland in de slag: zijn ziel in 't eeuwig leven verwacht de jongste dag. V Edel en hoog geboren van keizerlijke stam, een vorst des rijks verkoren, als een vroom christenman, voor Godes Woord geprezen heb ik vrij onversaagd, als een held zonder vrezen mijn edel bloed gewaagd. VI* Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer: op U zo wil ik bouwen verlaat mij nimmermeer! Dat ik toch vroom mag blijven Uw dienaar t'aller stond, de tirannie verdrijven, die mij mijn hart doorwondt. VII Van al die mij bezwaren en mijn vervolgers zijn, mijn God, wilt doch bewaren de trouwe dienaar dijn. Dat zij mij niet verrassen in hare boze moed, haar handen niet en wassen in mijn onschuldig bloed! VIII* Als David moeste vluchten voor Saul de tiran, zo heb ik moeten zuchten met menig edelman. Maar God heeft hem verheven, verlost uit alle nood, een koninkrijk gegeven in Isra?l zeer groot. IX Na 't zuur zal ik ontvangen van God, mijn Heer, dat zoet'. Daarnaar zo doet verlangen mijn vorstelijk gemoed, dat is: dat ik mag sterven met ere in dat veld, een eeuwig rijk verwerven als een getrouwe held. X Niets doet mij meer erbarmen in mijne wederspoed, dan dat men ziet verarmen des konings landen goed. Dat u de Spanjaards krenken, o edel Nederland zoet!, als ik daaraan gedenke, mijn edel hart dat bloedt. XI Als een prins opgezeten, met mijne heireskracht, van de tiran vermeten heb ik de slag verwacht, die, bij Maastricht begraven, bevreesde mijn geweld; mijn ruiters zag men draven zeer moedig door dat veld. XII Zo het de wille des Heren op die tijd had geweest, had ik wel willen keren van u dit zwaar tempeest. Maar de Heer van hierboven, Die alle ding regeert, Die men altijd moet loven, en heeft het niet begeerd. XIII Zeer christelijk was gedreven, mijn prinselijk gemoed, standvastig is gebleven mijn hart in tegenspoed. De Heer heb ik gebeden van mijnes harten grond, dat hij mijn zaak wil reden, mijn onschuld doen bekend. XIV Oorlof, mijn arme Schapen, die zijt in grote nood, uw herder zal niet slapen al zijt gij nu verstrooid. Tot God wilt u begeven, Zijn heilzaam Woord neemt aan als vrome christen leven. 't Zal hier haast zijn gedaan. XV* Voor God wil ik belijden en Zijne grote Macht, dat ik tot genen tijde de koning heb veracht, dan dat ik God, de Here, de hoogste Majesteit, heb moeten obedi?ren in de gerechtigheid.
| |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Wilhelmus en de anderen: Nederlandse liedjes, 1500-1700 [CD]
|
2000
|
|
1: 2 |
|
|
|