|
|
Alleen de coupletten gemarkeerd met een * zijn hier uitgevoerd.
[4] Oost-Indischvaarders lied
Stem: Ik ging op ene morgen
I* Komt al die mee wil varen, maak kist en bultzak ree. Hoort wel naar mijn verklaren: Oost-Inje wil ter zee. Men monstert hier het volkje goed en morgen de soldaten, naar boord toe, metter spoed. II* De trommel heeft geslagen om morgen scheep te gaan. Loopt aan, vrienden en magen, en blijft toch nu niet staan, maar brengt ons naar de lichter, hoort, of aan Monkelmans-steiger, eer dat wij varen voort. III Daar is 't: wilt lustig legen, mij dunkt, de boomklok luidt. Wil kan en glazen vegen eer dat de boom toesluit. Zuipt lustig aan, tapt bier en wijn, wanneer wij weer thuis komen, wij zullen heren zijn. IV* Dus ziet men ze dan voeren al naar de lichter. Hoort, dan roept men: 'Adieu hoeren, wij gaan naar Indiën voort, om peper, voor vijf jaren, ziet, wij zeilen met geneugten, weten van geen verdriet!' V* Als wij komen te stranden al tot Batavia en varen naar veel landen van daar in Azia, hoe domineren wij daar dan met zuipen, vloeken, zweren, om 't zeerst, wie 't beste kan. VI Als wij weer arriveren al tot Batavia, de winst gaan wij verteren die wij daar winnen dra. Chineesje komt daar met arak en Bongesje met bladen van schone zuigtoebak. VII Is dan ons tijd verstreken en leit het schip gelaên om over drie, vier weken naar Holland toe te gaan, ons paspoort moet er wezen, vriend, en afrekening mede van 't geld bij ons verdiend. VIII* O Azia, verheven, door uw schoonheid vermaard, gij doet mijn harte leven, o parel, rijk en waard! Vaarwel, adieu mijn tijdverdrijf, ik hoop haast weer te komen, zo ik in 't leven blijf. IX Ziet, dus ziet men weer landen de schepen wel voorzien van de Indiaanse stranden, in Holland, hoort goe liên, geladen met een schone buit, behouden en gezegend gevaren in en uit. X* Hoe ziet men hier braveren ons Indischvaarders koen met schone zijden kleren, wie 't best zich voor kan doen. En nu zo zijn zij heren, ziet, maar 'k meen, al van zes weken, voorwaar ook langer niet. XI Ziet, hoort naar mijn verklaren, hoe dat dit volk nu vaart door stormen en gevaren naar Indiën vermaard. Komen ze weer in Holland dan, zij zijn gans niet verbeterd, maar nog al d' oude man. XII In plaats men God zou danken voor een behouden reis, zo gaan zij (wat 'n ranken!) bij hoeren vuil van vleis hun schoon en zuur verdiende geld verteren en versmeren tot d' alderlaatste speld. XIII Met 't hoertje op een wagen ziet men ze rijden prat ('t is niet om te verdragen!) t' Amsterdam door de stad. Wie hoorde ooit van zulk gedoen! Daar God haar heeft gezegend, gaat men 't godd'loos verdoen. XIV Oorlof, gij zeematrozen van d'Indiaanse vaart. Onthoudt u van de boze, vooral uw ziel bewaart. Zo zal de Heer-tot een besluit- uw reis gedurig zegenen met welvaart, in en uit.
Oost-Indischvaarders hoort een woord, de vromen zijn hier uitgenomen, zo gij dus vaart met hoeren voort, zo zult gij haast om 't leven komen. | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Wilhelmus en de anderen: Nederlandse liedjes, 1500-1700 [CD]
|
2000
|
|
1: 4 |
|
|
|