Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch


Dutch Song Database


[13] HET SOUDE EEN FIER MARGRIETELIJN (AL 67)

Margrietken moet 's avonds laat over straat om een kan wijn te halen, maar wordt door een ruiter meegenomen naar een herberg, waar hij haar verkracht. Als Margrietken dreigt haar broers er bij te halen, vermoordt de ruiter haar. Hij gooit haar lijk in de Dijle, maar dan gebeurt er een wonder: het drijft tegen de stroom in terug naar de stad.
Het kannetje en de gemorste wijn symboliseren het verlies van Margrietkens maagdelijkheid. Het lied gaat terug op de legende van Sinte Margaretha van Leuven. Zij zou op 2 september 1225 even buiten de stad door rovers zijn verkracht, vermoord en in de Dijle geworpen; haar lichaam dreef echter stroomopwaarts terug naar Leuven, waar ze levend uit het water kwam.

Margrietken must cross the street late at night to fetch a jug of wine, but she is swept away by a knight, taken to an inn and there raped. When Margrietken threatens to get her brothers, the knight kills her. He throws her body in the river Dijle, but a miracle then happens: the body drifts against the current back towards the town. The jug and the spilt wine symbolise the loss of Margrietken's virginity. The song is a reference to the legend of St. Margaret of Leuven, who was raped, murdered and thrown into the Dijle by robbers on 2 September 1225: her body drifted upriver back to Leuven, where she arose living from the water.


Van fier Margrietken
 
Het soude een fier Margrietelijn
Ghister avont spade 
Met haren canneken gaen om wijn,
Si was daer toe verraden. (*1)
 
Wat vantse in haren weghe staen?
Eenen ruyter stille.
'Nu segt mi, fier Margrietelijn,
Doet nu mijnen wille, ja wille!'

'Uwen wille en doen ic niet:
Mijn moerken soude mi schelden!
Storte (*2) ic dan mijnen coelen wijn
Alleyne soude ic hem ghelden!' (*3)
 
'En sorghet niet voor den coelen wijn,
Mer sorghet voor u selven.
Die waert is onser beyder vrient,
Hi sal ons noch wel borghen!' (*4)

Hi namse in sinen witten armen,
Heymelick al stille.
Al in een duyster camerken
Daer schafte hi doe sinnen wille.

Smorgens ontrent der middernacht,
Si ghinc haer kanneken soecken.
Daer lach die moeyaert ende hi loech: (*5)
'Het staet daer, teynden mijn voeten!'
 
'Mer dat daer teynden u voeten staet,
Dat sal u noch lange berouwen:
Ic hebbe noch drie ghebroeders stout, (*6)
Si sullen u dat hooft af houwen!'
 
'Alle u ghebroeders stout,
Die sette ick in mijn deeren: (*7)
Ick sal alle dese somer lanck
Met Grietken houden mijn scheeren!' (*8)
 
Ende hi nam eenen snee witten bal, (*9)
Hi stackse al in haer kele.
Hi schootse (*10) tot eenderen veynsteren uut,
Hi schootse al in die Dijle.
 
Teghen stroom quam si gedreven,
Aen Sint Jans cappelle.
Dat sach so menich fijn edel man,
So menich jonc gheselle, ja gheselle.

(*1): ze had daartoe opdracht gekregen
(*2): morste
(*3): dan zou ik daar alleen voor opdraaien
(*4): krediet geven
(*5): het fraaie heerschap lachte
(*6): dapper
(*7): daar heb ik slechts medelijden mee
(*8): met hun Margrietken mijn spelletje spelen
(*9): prop
(*10): gooide

Camerata Trajectina (artiest), Egidius Kwartet (artiest), Het Antwerps liedboek 1544 = The Antwerp songbook. GLO 6058
2004
1: 13