Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


[17] HOUT AL AEN, LAET ONS VROLIC SPRINGEN (AL 188)

Een zot danslied over een druk bezet, maar niet al te handig hoertje. Ze zegt tegen haar sullige man dat ze ziek is maar dat hij niet voor haar hoeft thuis te blijven van zijn werk. Vervolgens ontvangt ze twee 'dokters', een om acht uur en een om tien uur. Dit schema blijkt te krap. De eerste minnaar moet ze op zolder verbergen voor de tweede, en de tweede in een kist wanneer haar man thuiskomt. Die vertrouwt het niet, want zijn middageten staat niet klaar. Hij ontdekt de minnaar op zolder, maar die wijst op zijn rivaal in de kist, en maakt zich in de verwarring uit de voeten. Moraal: wacht u voor zulke heelmeesters, die met 'piskijken' en 'aderlaten' zieke vrouwtjes genezen!
De intrige komt vermoedelijk uit Frankrijk en werd in de Nederlanden bekend via de verhaalbundel 'Dat bedroch der vrouwen' (Utrecht 1532). Ook de melodie is Frans.

A silly song about a busy but not too skilled whore. She tells her oafish husband that she is sick but that he shouldn't stay home from work just for her. She then receives two 'doctors', one at eight and one at ten. This schedule is too tight, for the first lover has to hide in the attic when the second arrives, who must in turn hide in a wardrobe when the husband returns. Her husband immediately suspects something, for his midday meal is not ready. He discovers the lover in the attic, but this first lover tells him about his rival in the wardrobe; the first lover flees in the resulting confusion. Moral: beware of doctors who cure sick women by 'examining their water' and 'bleeding' them!
The story is probably French in origin and gained currency in the Low Countries through the collection of stories ' Dat bedroch der vrouwen' (Utrecht, 1532). The tune is also French.

Een nyeu liedeken.

Hout al aen, (*1) laet ons vrolic springen!
Ick sal ons singhen een nieu liet
En met genuechte wat voort gaen bringen,
Van dat nu cortelinghe is gheschiet:
Al van een vrouwe die quam in rouwe
En moeste lijden groot verdriet.

Dit vrouken gent (*2) seer fray van leden,
Tgaet so gheerne moy en fris, (*3)
En Hanneken is so wel te vreden
Mach hi sitten aenden dis.
Eten en drincken gheen achterdincken,
Van waer dat haer ghecomen is. (*4)

Twee jongers hebben dit vernomen:
Elck leyde haer vanden sijnen voort (*5)
En begheerden thuerent thuys te comen
En seyden mijn liefste lieveken hoort:
'Ick sal u gheven, sonder sneven,
Een roy cuers met een trijpen boort!' (*6)

Die ander sprack al sonder quelen:
'Ghi sijt die liefste dien ick weet.
Laet mi eens in u craemken spelen;
Ick sal u gheven een nieu hooftcleet!'
Dat vrouken seyde ras, sonder beyden:
'Weest morghen te clocke acht bereet!'

Dat vrouken ras dat ginc zijn gangen,
Haer tweeste boelken die quam daer,
Si seyde: 'Mijn liefste, sonder verlanghen,
Coemt morghen ten thienen, sonder vaer. (*7)
Clopt tuwer bate, ick sal u in laten
En acht op mijn man niet een haer!'

Smorghens vroech al voor den daghe,
Dat vrouken gheliet haer seer cranck, (*8)
Maer lacen, wat haer Hanneken vraechde:
Twas 'Neemt te werckewaert uwen ganck
En laet mi rusten, met cleender lusten;
die siecte mach vergaen, Goddanck!'

Te clocke acht quam den eersten
En speelde totten thienen zijn spel.
Met dien so quam daer ooc den tweesten
En clopte metten rinck (*9) seer snel.
Den vrijer opspranck teghen zijnen danck:
'Het is u man en niemant el!' (*10)

Dat vrouken was seer haest beraden (*11)
En heeft hem op den solder ghestelt.
Den anderen ghinc zijn pack ontladen, (*12)
Den eersten was alle zijn vruecht ghevelt:
'Ras nu, met liste, in dees kiste!
Mijn man coemt, ick hebt twaelf ghetelt!'

Die man quam thuys en meende gaen eten,
Daer en was niet met allen bereet...
Ras heeft hi daer zijn wijf gesmeten
En seyde: 'Ghi vuyle hoere wreet!
Hi salt betalen, (*13) rasch sonder falen
Dier boven is; den Heere weet!'

Den ruyter van boven sprack met liste:
'Hi moet gheven den helft van dien,
Die daer licht al in die kiste,
Hi heeft haer uryne besien! (*14)
Ic hebber ghelaten thaerden bate
Om haer ghesontheyt! (*15) Adieu, wi vlien!' (*16)

Oorlof wi nemen int ghemeene (*17)
En bidden elck wie dat ghi sijt,
Oudt, jonck, groot en cleene,
Dat ghi u van sulcke meesters (*18) bevrijt.
Die vroukens bedriegen haer mans en liegen
En makense hannekens breedt en wijt.

(*1): opgelet allemaal
(*2): bevallig
(*3): gekleed in mooie nieuw kleren
(*4): waar die kleren vandaan komen
(*5): elk deed haar een voorstel
(*6): rode rok of lijfje, afgezet met een soort fluweel
(*7): angst
(*8): deed of ze heel ziek was
(*9): deurklopper
(*10): anders
(*11): wist meteen wat haar te doen stond
(*12): zich van zijn 'last' ontdoen
(*13): ervoor boeten
(*14): 'haar urine onderzocht'
(*15): 'adergelaten omwille van haar gezondheid'
(*16): gaan ervandoor
(*17): wij nemen afscheid
(*18): heelmeesters

Camerata Trajectina (artiest), Egidius Kwartet (artiest), Het Antwerps liedboek 1544 = The Antwerp songbook. GLO 6058
2004
1: 17