Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch


Dutch Song Database


[16] TANDERNAKEN OP DEN RIJN (AL 149)

Gespeelkenslied. De zanger luistert een vertrouwelijk gesprek tussen twee vriendinnen af. De ene is treurig omdat ze van haar moeder niet met haar lief mag omgaan, de ander omdat ze zwanger is van een vent die er inmiddels vandoor is. Had ze maar beter naar haar moeder geluisterd! Dan ontdekt het niet-zwangere meisje de luistervink. Zij begint te lachen zodra zij hem ziet en hij begroet haar verheugd: hij is de minnaar die ze niet mag zien. Hoe zal dat aflopen?

'TAndernaken op den Rijn' is een beroemd lied geweest dat al sedert de eerste helft van de vijftiende eeuw meerstemmig gezet werd door componisten uit de Nederlanden zoals Tijling, Agricola, Lapicida, Brumel, Obrecht en mogelijk Alamire, door de Duitsers Hofhaimer en Senfl, de Engelse koning Hendrik Vlll en diverse anonymi.

A companion maidens song. A man overhears a confidential conversation between two female friends. One of them is sad because her mother will not let her keep company with her boyfriend, whilst the other girl is upset because she is pregnant by a man who has already vanished from sight. lf only she had paid more heed to her mother! The first girl then discovers the eavesdropper. She begins to laugh as soon as she sees him and he greets her joyfully: he is the lover that she is not allowed to see! How will all this turn out?
TAndernaken op den Rijn was a famous song that had been set for several voices since the beginning of the 15th century by composers from the Low Countries such as Tijling, Agricola, Lapicida, Brumel, Obrecht and possibly Alamire, by German composers Hofhaimer and Senfl, by the English King Henry Vlll and by many others who have remained nameless.


Een oudt liedeken

TAndernaken op den Rijn, (*1)
Daer vant ic twee machdekens spelen gaen. (*2)
Die een dochte mi, aen haer aenschijn,
Haer ooghen waren met tranen ombevaen. (*3)
'Nu segt mi lieve ghespele (*4) goet,
Hoe sweert u herte, (*5) hoe truert uwen moet?
waer om is dat woudijs mi maken vroet?' (*6)
'Ic en cans u niet gesagen. (*7)
Tis die moeder diet mi doet!
Si wil mijn boel (*8) verjagen, verjagen.'

'Och lieve ghespele, daer en leyt niet an, (*9)
Den mey die sal noch bloeyen.
So wie zijn liefken niet spreken en can,
Die minne mach hem niet vermoeyen.'
'Och lieve ghespeelken dats quaet sanck. (*10)
Den mey te verbeyden valt mi te lanc,
Het soude mi maken van sinnen also cranc,
Ick soude van rouwe sterven!
Ic en weets mijnder moeder gheenen danc:
Si wil mijn boel verderven, verderven.'

'Och lieve ghespele, daer en leyt niet an.
Nu sedt, nu schict u herteken al in vreden.'
'Mijn moeder plach te spinnen des en doet si niet, (*11)
Den tijt en is niet lange gheleden.
Nu schelt si mi hier, nu vloect si mi daer,
Mijn boelken en derf niet comen naer. (*12)
Daer om is mijn herteken dus swaer.
Ist wonder dat ick truere?
Ende ic en mach niet gaen van haer,
Ter veynster noch ter duere, noch ter duere.'

'Och lieve ghespele, dat waer wel quaet! (*13)
Wilt sulcker tale begheven! (*14)
Hadde ic ghedaen mijns moeders raet,
Ic waer wel maecht ghebleven.
Nu hebbe ic sinen wille ghedaen:
Mijn buycxken is mi opgheresen
Ende nu so is hi mi ontgaen
Ende gaet elwaerts spelen.
Des moet ic laten so menighen traen,
Ic en cans u niet gehelen, gehelen.' (*15)

'Ghespele, wel lieve ghespele goet,
En sidy dan gheen maecht?'
'Och, neen ic, lieve ghespele goet
Ende dat si ons heer god gheclaecht!'
'Mer datmer vint so veel! (*16)
Goddanck, dat ick noch maget si!'
'Spiegelt u lieve gespeelken aen mi
Ende wacht u oft ghi en zijt niet vrij;
Ten sal u niet berouwen.
Coemt hem nemmermeer niet na bi, (*17)
Oft ghi wort gheloont met trouwen, met trouwen.' (*18)

'Ghespele, gespele, hi seyt dat hi mi mint!'
'Die minne plach mi te lieghen. (*19)
En gelooft die clappaerts niet en twint, (*20)
Si staen al na bedrieghen!
Doen loech sinen grooten schach, (*21)
Dat was die maghet die op mi sach. (*22)
Ic boodt haer minnelijck goeden dach,
Ic groetese hoochlike. (*23)
God geve dat icse vinden mach
Bi mi in hemelrijcke, in hemelrijcke. (*24)

(*1): in Andernach (aan de Rijn, tussen Bonn en Koblenz)
(*2): zich gaan ontspannen
(*3): gevuld
(*4): vriendin
(*5): doet je hart pijn
(*6): wil je mij dat vertellen
(*7): opsommen
(*8): liefje
(*9): dat maakt niets uit
(*10): dat is niet best
(*11): mijn moeder had eerst geen tijd om zich met mij te bemoeien, maar nu..!
(*12): dichtbij
(*13): dat zou al te erg zijn!
(*14): wil je wel met die kletspraat ophouden!
(*15): verbergen
(*16): dat er zoveel meisjes geen maagd meer zijn!
(*17): doe nooit wat hij van je wil
(*18): tenzij hij je een pand voor zijn trouw geeft
(*19): bedriegen
(*20): vertrouw die kletskousen maar voor geen cent
(*21): toen begon zij te schaterlachen
(*22): het was de maagd die mij ontdekte
(*23): verheugd
(*24): in bed

Camerata Trajectina (artiest), Egidius Kwartet (artiest), Het Antwerps liedboek 1544 = The Antwerp songbook. GLO 6058
2004
2: 16