Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


[19] WIE WAS DIECHENE DIE DIE LOOVERKENS BRAC (AL 168)

Soldatenlied over de mislukte stormloop op de stad Munster, op pinkstermaandag 25 mei 1534. De stad was in januari van dat jaar door militante wederdopers ingenomen om daar het 'laatste koninkrljk Gods' te stichten. De bisschop van Munster wilde de stad uiteraard terugveroveren, maar dat lukte pas na een belegering van bijna anderhalf jaar. Aanvankelijk hadden de wederdopers de overhand. Ze hadden niet minder dan 82 kanonnen op de stadsmuren staan tegenover veertig kanonnen die de bisschop overal had moeten lenen. Verder had de bisschop moeite om zijn huursoldaten te betalen, terwijl de wederdopers bloedfanatiek waren. Aanvankelijk was het de bedoeling Munster op pinkstermaandag aan te vallen. Dit moest worden uitgesteld toen drie dagen voordien een commando wederdopers het bisschoppelijk kamp aanviel en de kanonnen onklaar maakte. Dat was één van de soldaten echter ontgaan; die porde op pinkstermaandag zijn kameraden op om aan te vallen, volgens het oude plan. Het liep uit op een chaotische stormloop met desastreus resultaat: binnen enkele uren verloor de bisschop tweehonderd man (volgens het lied drieduizend), tegen de wederdopers vijf.

Het lied wordt gezongen door een bisschoppelijke huurling, die de stormloop heeft overleefd. Aan het begin van het beleg zou een kruis aan de hemel verschenen zijn, ten teken dat het een gerechtvaardigde strijd betrof. Dit gegeven is overgenomen uit een Duits soldatenlied op dezelfde melodie, over het beleg van Milaan (1521). Verder lijkt het ooggetuigeverslag redelijk betrouwbaar, al worden de verliezen zwaar overdreven Onze soldaat citeert Bernard Knipperdollinc, een van de belangrijkste leiders van de wederdopers, bij het aansporen van diens manschappen.



A soldiers' song about the failed attack on the city of Munster on Whit Monday 25 May 1534. The city had been captured in January of that year by militant Anabaptists in order to found the 'last kingdom of God' there. The bishop of Munster wanted to retake the city at all costs, but this only came about after a siege of almost eighteen months. lnitially the Anabaptists had the upper hand; they had no less than eighty-two cannon on the city walls against the forty cannon that the bishop had had to hire. The bishop had also to pay his mercenaries, whilst the Anabaptists were fanatics to a man. Their original intention was to attack Munster on Whit Monday. This was postponed, for three days previously a troop of Anabaptists had attacked the bishop's camp and rendered the cannon unusable. All this, however, had escaped the notice of one of the bishop's soldiers; on Whit Monday he urged his fellow soldiers to attack according to the old plan. This caused a chaotic assault with disastrous results: the bishop lost two hundred men (three thousand, according to the song) within a few hours, whilst the Anabaptists lost only five.

The song is sung by one of the bishop's mercenaries who survived the assault. At the beginning of the siege a cross was supposed to have appeared in the sky, as a sign that they were engaged in a just conflict. This detail had been imported from a German soldier's song to the same tune about the siege of Milan (1521). The rest of the eyewitness account seems relatively trustworthy, even though the losses were greatly exaggerated. Our soldier quotes Bernard Knipperdollinc, one of the most important Anabaptist leaders, as he urges on his troops.


Van den storm (*1) van Munster

Wie was dieghene die die looverkens brac
Ende diese in der narrencappen stack? (*2)
Het wil hem openbaren. (*3)
Wi riepen dat cruyce al vanden hemel an,
Wi vrome lantsknechten (*4) alle.

Het was op eenen maendach
Datmen den storm voor Munster sach,
Ontrent den seven uren.
Daer bleeft so menich lantsknecht doot,
Te Munster onder die mueren.

Die storm die duerde een corte tijt,
Tot dat die metten waren bereyt. (*5)
Die metten waren ghesonghen,
Doen schoten wi daer drie bussen (*6) los,
Alarm so sloeghen die trommelen.

Wi vielen Munster dapperlijck an,
Wi leden schade so menighen man.
Men sach daer menich bloetverghieten,
Men sach daer menigen vromen lantsknecht,
Het bloet liep over haer voeten.

Die lantsknechten waren in grooter noot:
Daer bleeffer wel drie duysent doot
In onderhalver uren.
Was dat niet een groote schare van volc?
Noch (*7) en sal geen lantsknecht trueren.

Wi weecken in een wilde velt, (*8)
In die scanssen hebben wi gevuert (*9) ons gelt.
Eenen raet (*10) souden si ons gheven.
Wi riepen Maria gods moeder aen:
Beschermt ons lijf ende leven!'

Knipperdollinc tot sinen knechten sprack:
'Ghi borghers coemt hier op die wacht.
Laet ons den hoop (*11) aenschouwen:
Al waren si noch drie duysent sterc,
Den prijs willen wi behouden!'

Een busschieter die daer was,
Hi schoot drie cortouwen (*12) al op dat pas,
Veel snelder dan een duyve.
'Wistent mijn vader ende moeder thuys
Si souden mi helpen trueren.'

Die dit liedeken eerstmael sanck,
Een vroom lantsknecht is hi ghenaemt.
Hi hevet seer wel ghesonghen.
Hi heeft te Munster aen dans gheweest, (*13).
Den rey is hi ontspronghen.

(*1): bestorming
(*2): wie was degene die de lauweren plukte en die ze op zijn zotskap stak? (welke zot voorspelde een makkelijke overwinning?)
(*3): dat zal nu duidelijk worden
(*4): dappere soldaten
(*5): totdat de vroegmis klaar was
(*6): kanonnen
(*7): toch
(*8): we trokken ons terug op een onherbergzaam terrein
(*9): gebracht
(*10): instuctie
(*11): bende
(*12): kanonnen
(*13): meegevochten

Camerata Trajectina (artiest), Egidius Kwartet (artiest), Het Antwerps liedboek 1544 = The Antwerp songbook. GLO 6058
2004
2: 19