Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch


Dutch Song Database


[Klagende Maeghden]

[17] KLACHTE VAN DE VYF DWASE MAEGDEN
Als apotheose van de klagende maagden de gelijkenis van de vijf dwaze maagden uit Mattheus 25. Tien maagden zijn door de koning op zijn bruiloftsfeest uitgenodigd, alleen heeft hij niet gezegd wanneer het precies zal plaatshebben. De meisjes moeten zich gereed houden en vooral zorgen dat hun lampen branden als het zover is. De vijf verstandigsten passen goed op hun olie, maar de anderen maken plezier zonder zich om de lampen te bekommeren. Als dan de koning hen komt halen, gaan de lampen van de vijf dwaze maagden al ras uit. Ze snellen naar de stad om nieuwe olie, maar dan komen ze te laat: ze worden niet meer tot het feest toegelaten. De maagden zijn ontroostbaar, want ze begrijpen dat ze voor eeuwig zijn buitengesloten.

LAMENT OF THE FIVE FOOLISH VIRGINS
The parable of the Five Foolish Virgins from Jesus' parable in Matthew 25 serves as the apotheosis of the 'Mourning Maidens.' Ten virgins are invited by the king to his wedding feast, except he hasn't said exactly when that will take place. The maidens must keep themselves ready and most of all be sure that their lamps will burn when the time comes. The five wise virgins take good care of their oil, but the others enjoy themselves without bothering about their lamps. When the king comes to fetch them, the lamps of the five foolish virgins quickly go out. They rush to the city to buy new oil, but they arrive too late: they are no longer admitted to the feast. The virgins are inconsolable, because they realize that they are excluded for eternity.


Stemme: O nuict jalouse nuict.

Hebt gy oyt eenig mensch voor desen hooren klagen
Van onheyl, quaet beleyt, of ander ongeval?
Koomt hoort te deser tijt van onse druck (*1) gewagen,
Want die gaet wonder hoog, en verre boven al.

Wy waren onder een tien uyt-gelesen maegden,
In Zions hooge zael te samen op-gevoedt,
En, mits wy aen het hof in onse jeugt behaegden,
Soo werden wy geleert, gelijck men jonckheyt doet.

De groote Bruydegom, de Koning aller rijcken,
Die had ons over lang genoodt tot sijne feest,
Sijn raedt was geenen tijdt te laten overstrijcken;
Maer staeg bereyt te zijn met onvermoeyden geest.

Oock gaf hy dit bevel, dat wy met reyne lampen,
Van oly wel versien, (*2) hem tegen (*3) souden gaen,
Hy wou een helder licht, en geen onguere dampen,
Vermits geen vuylen brant voor hem en kan bestaen.

De vijf uyt ons getal die hebben dese reden
Tot in het diepste merg van hare ziel gedruckt,
Sy pasten op haer licht, met onvermoeyde leden,
En dat heeft nader-handt haer wonder wel geluckt.

Wy vijve evenwel begaven onse sinnen
Tot dwaesheyt, tot gemack, tot alle dertel spel,
Wy lieten onse geest door lusten overwinnen,
En dat gaf nader-handt ons wonder droef gequel.

Ach! van den bruydegom te werden afgetogen,
Dat is het hoogste leet, dat iemant dencken kan,
Te seggen hoe het wroegt, is buyten ons vermogen,
Ons' ziele die verdwijnt, ons herte smelt'er van.

(*1): leed
(*2): voorzien
(*3): tegemoet

Melodie uit Justus de Harduyn, Goddelicke Lof-sanghen (1620).

Translation: Ruth van Baak Griffioen

Camerata Trajectina (artiest), Jacob Cats (1577-1660): Klagende Maeghden en andere liederen. GLO 6063
2008
1: 17