Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank

       
        - melodiezoeken met klavier        
  
sorteer op

bron:

CD: Cantiones Natalitiae: kerstliederen uit de [...]

auteur:
Camerata Trajectina (artiest)
titel:                             Cantiones Natalitiae: kerstliederen uit de tijd van Rubens. GLO 6033
jaar: 1995
druk/uitgave:
Castricum: Globe (uitgave)
Castricum: Klaas A. Posthuma (productie)
muziek: zonder muzieknotatie
aantal liederen: 27
27 beschreven in de Liederenbank
type: audio. CD.
ex./kopie Meertens:
CD 3 Camerata 6
commentaar: Programmasamenstelling: Louis Peter Grijp. Met dank aan Rudolf Rasch (transcripties en reconstructies) en het Meertens-Instituut, Amsterdam (onderzoek en faciliteiten).

Toelichting

In de jaren dat Rubens zijn Aanbidding der Wijzen schilderde, weerklonken rond Kerstmis in de Vlaamse kerken de cantiones natalitiæ, meerstemmig gezette kerstliederen. Ze werden gezongen door de professionele zangers van het kerkkoor, die daar een halve stuiver extra mee toucheerden, samen met de koralen (koorknapen) en onder begeleiding van het orgel. Hoewel de eenstemmige kerstliederen die aan de cantiones natalitiæ ten grondslag lagen, geen officiële liturgische gezangen waren, werden de meerstemmige zettingen wel tijdens of direct na liturgische diensten gezongen, in het bijzonder na het Marialof. Van het oude kerstlied Puer nobis nascitur is bekend dat het in de Antwerpse kathedraal traditioneel tijdens de kerstnachtmis werd uitgevoerd door koor en orgel.

Cantiones natalitiæ werden waarschijnlijk ook gezongen tijdens het zogenoemde kindjewiegen, waarbij een wieg met een pop of een echte baby in de kerk werd gezet en door de priester heen en weer bewogen. Een fraaie beschrijving van het kindjewiegen leverde in 1604 de anti-katholieke auteur Walich Sylvaerts. Op kerstdag placht men een wiegje met een beeldje erin - een kindje in de luiers - op het hoogaltaar te zetten. De ouders namen hun kinderen mee de kerk binnen met voor elk kind een wiegje met daaraan een belletje. Wanneer onder de mis de priester het kindje op het altaar begon te wiegen en zong van Eia, eia, eia, dan wiegden ook alle kinderen hun kindjes en zongen van Eia, hetgeen gepaard ging met veel lawaai en gerinkel van de bellen. De hele kerk was ervan vervuld en daarbij speelde dan ook nog het orgel op een bijzondere manier. Het 'eia', 'sus sus', 'na na na kindeken' en 'wij wiegen' uit sommige cantiones natalitiæ lijkt op deze praktijk betrekking te hebben.

Veel van de cantiones natalitiæ hebben het gebeuren in de kerststal tot onderwerp. Het kindje krijt van rouw, bevend van de kou; stro, hooi, os, ezel en de drie koningen zijn goed vertegenwoordigd. De tegenstelling tussen de deerniswekkende omstandigheden rond de kribbe en de almacht van het Kindeken wordt met graagte bezongen, alsmede het wonder van de onbevlekte ontvangenis - een glas waardoor de zon schijnt zonder dat het breekt. Ook populair zijn de herders. Onder invloed van de pastorale mode krijgen ze klassieke namen toebedeeld, zoals Tyter en Corydon. Ze laten hun bokjes en schapen in de steek en brengen geschenken - lammetjes, botermelk en room - of spelen op hun doedelzak en fluit. Ten slotte wordt een ieder opgeroepen de Heer te loven: 'Roept nu vry met volle monden, dat Hy sij gebenedyt' en 'Vivat Emanuel'.

Cantiones natalitiæ waren er zowel in het Latijn als in de volkstaal, het Nederlands. De Latijnse benaming (die natuurlijk niets anders betekent dan 'kerstliederen') is ontleend aan de titels van een aantal bundels uit Antwerpen die geheel aan dit meerstemmige repertoire zijn gewijd. Aanvankelijk werden alleen populaire eenstemmige kerstliederen door kerkmusici meerstemmig bewerkt tot cantiones natalitiæ. Daaronder waren liederen van meer dan honderd jaar oud, zoals behalve het genoemde Puer nobis nascitur ook bijvoorbeeld Met desen nieuwen Jaere. Andere oude kerstliederen waren door Jezuïeten gemoderniseerd en van een meer eigentijdse melodie voorzien, zoals Dies est lætitiæ nam processit en Het viel eens hemels dauwe, dat zijn middeleeuwse melodie moest afstaan ten gunste van een populair liefdesdeuntje. Ook kwamen onder de cantiones natalitiæ contrafacten voor, liederen gedicht op bestaande melodieën. Zo liggen aan O quam amabilis en O salich heylich Bethlehem, Lof sy dat soete kindeken cleyn en O wonder onverwacht Franse liederen ten grondslag en aan O Herders laet uw' boxkens en schapen een courante.

Naast al deze ontleningen aan bestaand materiaal begonnen omstreeks het midden van de 17e eeuw Vlaamse kerkmusici zelf melodieën voor hun cantiones natalitiæ te componeren. Daarbij werden de van oorsprong eenvoudige coupletliederen wat uitgebreider en bijvoorbeeld voorzien van instrumentale ritornelli en afwisselende gedeelten voor soli en koor. De beste, vruchtbaarste en tevens laatste componist van dergelijke cantiones natalitiæ was Joannes Berckelaers, de schepper van het bekende Hoe leyt dit kindeken. Een mooi voorbeeld van een relatief gecompliceerde cantio natalitiæ is diens Noyt en wasser soeter nacht, waarbij het koor en solisten worden omspeeld door twee trompetten en twee zinken (cornetten) met begeleiding van het orgel. Deze bijzondere bezetting correspondeert met de tekst van het lied: 'Blaest de Cornetten, steckt de Trompetten, maeckt met de orgelpijpen soet gheschal'.
Van Berckelaers' leven is eigenlijk niets bekend, behalve dat hij blind was en maar liefst vijf boeken Cantiones Natalitiæ publiceerde, in de periode van 1667 tot ca. 1695. Petrus Hurtado (ca 1620-1671), eveneens componist van oorspronkelijke cantiones natalitiæ, was van Spaanse afkomst en werkzaam als zangmeester aan de St. Baafskathedraal te Gent. De meeste andere componisten en bewerkers waren ook verbonden aan kathedralen en parochiekerken in Vlaamse steden als Antwerpen - waar het genre zijn oorsprong had -, Brussel en Gent. Een vruchtbaar arrangeur van cantiones natalitiæ was Guilielmus Messaus (1589-1640), de vermoedelijke uitgever van de Laudes Vespertinæ uit 1629 (de eerste bundel met veel cantiones natalitiæ) en daarbij een kleurrijke figuur. Hij begon zijn loopbaan niet als musicus, maar als koster en schoolmeester, betrekkingen die hij wegens slecht gedrag moest beëindigen. Maar ook toen hij als zangmeester aan de Antwerpse St. Walburgiskerk was verbonden, bleven de conflicten aanhouden. Zo weigerde Messaus in 1620 een gregoriaanse requiemmis uit te voeren. Hij ging de dirigent van het invallende koor te lijf en zong met zijn eigen zangers de meerstemmige mis dwars door het gregoriaans heen. Behalve bewerkingen van kerstliederen componeerde Messaus ook originele geestelijke werken.

Tot slot enkele opmerkingen over de populariteit van de cantiones natalitiæ. Zoals gezegd ging het aanvankelijk om bewerkingen van vaak algemeen bekende kerstliederen, maar ook de eigen kerstliederen van de Vlaamse zangmeesters sloegen aan bij het kerkvolk. De liedboeken van de 17e en 18e eeuw laten zien hoe populair sommige cantiones natalitiæ waren, tot in de Noordelijke Nederlanden toe. Zo vinden we twee kerstliederen van Hurtado, Illibata ter beata en Sus kintjen sus en crijt niet meer, terug in wijsaanduidingen bij de fijn-gereformeerde dichter Jodocus van Lodensteyn uit Utrecht (1676). Een aantal kon nog in de 19e eeuw worden opgetekend uit de (Vlaamse) volksmond, zoals Berckelaers' Laet ons gaen om te besoecken en de populairste aller cantiones natalitiæ, het anonieme Herders hy is gheboren. Tegenwoordig wordt het in populariteit nog overtroffen door Hoe leyt dit kindeken, dat evenwel in de 17e en 18e eeuw nauwelijks verbreid was en pas rond 1900 algemeen bekend werd.

© 1995, Louis Peter Grijp

 
beschreven liederen uit deze bron (27)