Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank

       
        - melodiezoeken met klavier        
  
sorteer op

bron:

CD: Cornelis Schuyt (1557-1616): madrigali, padovane [...]

auteur:
Camerata Trajectina (artiest)
titel:                             Cornelis Schuyt (1557-1616): madrigali, padovane & gagliarde. GLO 6068
jaar: 2011
druk/uitgave:
Castricum: Globe (uitgave)
[s.l.]: Erik Beijer (productie)
[s.l.]: Tom Dunnebier (techniek)
[s.l.]: Paul Janse (productiebegeleiding)
muziek: zonder muzieknotatie
aantal liederen: 19
19 beschreven in de Liederenbank
type: audio. CD. For English see below. Cornelis Schuyt (1557-1616) is de grootste musicus die de stad Leiden heeft voortgebracht. In 1593 werd hij aangesteld als tweede organist naast zijn vader, Floris Schuyt. Wekelijks wisselend bespeelden zij de orgels van de Pieterskerk en de Pancraskerk (Hooglandse kerk). Toen Floris in 1601 overleed werd Cornelis de enige organist van de Pieterskerk, een functie die hij zou uitoefenen tot zijn dood. Daarnaast werd hij geacht bij bijzondere gelegenheden van de stad tafelmuziek te verzorgen en een of twee knapen muziekonderwijs te geven. Ook heeft hij een paar jaar de voorslagen verstoken van de torens van het stadhuis en de looihal. Het Leidse stadsbestuur had grote waardering voor Schuyt. In zijn contracten ontbreekt de gebruikelijke aanmaning om hard te studeren en Schuyt hoefde geen eed af te leggen, zoals dat bij stadsdienaren gebruikelijk was. Daarbij werd hij goed betaald: zijn jaarwedde liep op tot uiteindelijk 450 gulden. Schuyt is met Leiden vergroeid, maar dat had ook anders kunnen lopen. Als jongeman maakte hij een grote reis naar Italië, vermoedelijk samen met zijn vader, naar men aanneemt een studiereis. De stad Leiden heeft wellicht aan de kosten bijgedragen. In hoeverre vader en zoon Schuyt in Italië om zich heen hebben gekeken naar andere interessante betrekkingen weten we niet. Maar als het Leidse stadsbestuur de inmiddels teruggekeerde Cornelis in 1593 een levenslang contract aanbiedt, vindt hij drie of vier jaar wel genoeg. Toch zou hij zijn hele verdere leven in de stad slijten, op basis van meerjarige contracten die steeds verlengd werden. Alles wat we weten over Schuyts buitenlandse verblijf is gebaseerd op mededelingen in zijn Primo libro de madrigali (Eerste madrigaalboek; uitgegeven in 1600), waarin hij in het Italiaans schrijft blij te zijn dat hij in Leiden is teruggekeerd na veel werkzaamheden en omzwervingen in Italië en elders. Hij droeg het boek op aan de pretore, consuli et senato, dus aan de schout, schepenen en vroedschap van Leiden, en toonde zich dankbaar voor de weldaden die zij hem en zijn vader hadden bewezen. Een en ander zette Schuyt kracht bij met twee speciale composities: het openingsmadrigaal O Leyda gratiosa (O bevallig Leiden, nr. 1) en een canon met de tekst 'Bewaert Heer Hollandt, En zalicht Leyden' (10). Het stadsbestuur beloonde Schuyt met 24 gulden, overigens een gebruikelijk honorarium in dit soort gevallen. Het componeren van madrigalen moet voor Schuyt een passie zijn geweest, en misschien ook wel een visitekaartje. Veel van zijn madrigalen heeft hij geschreven met Leidse burgers in gedachten. Zo is in het vijfstemmige Sí come fra le stelle (3) de naam van een zekere Andrea Ousthoorn verwerkt, en is Lieta piú dell'usato (4) een naamdicht op ene Lucretia. In 1611 publiceerde Schuyt een tweede bundel Italiaanse madrigalen, ditmaal zesstemmig, onder de titel Hymeneo, overo madrigali nuptiali et altri amorosi (Lofzang aan Hymen, ofwel bruilofts- en andere liefdesmadrigalen). Hij droeg het boek op aan Jacob van Duvenvoorde, Heer van Obdam en admiraal van Holland, die in 1604 was getrouwd met Anna van Randerode. In Sposo gentil (14) is zij het waarschijnlijk die wordt aangeduid als Beatrice, naar de geliefde van Dante. Behalve de madrigalen die in genoemde bundels werden gepubliceerd moet Schuyt er nog veel meer gecomponeerd hebben, zo blijkt uit de inventaris van zijn nalatenschap waarin twee handschriften met madrigalen worden genoemd. Daarnaast bezat Schuyt een indrukwekkende hoeveelheid madrigaalbundels van Italiaanse componisten. In het intellectuele milieu rond de Leidse universiteit zal men Schuyts Italiaanse madrigalen ongetwijfeld hebben weten te waarderen. Maar in datzelfde milieu circuleerden ook humanistische ideeën over de emancipatie van de Nederlandse taal. Zo schreef de beroemde classicist Daniel Heinsius gedichten in het Nederlands. Enkele daarvan zijn door Schuyt getoonzet en uitgegeven in zijn bundel Hollandsche madrigalen (1603). Ook deze bundel bevat diverse stukken naar aanleiding van huwelijken van aanzienlijke Leidse burgers. Opvallend is een madrigaal ter gelegenheid van het grootse rederijkersfeest in 1596, waarbij de Leidse kamer De Witte Acoleyen zo'n 150 rederijkers uit Leiden en tien andere Hollandse steden mocht ontvangen. De bezoekende kamers werden welkom geheten met het lied Uyt jonsten es begrepen 't spel (11), waarin hun namen en zinspreuken kunstig zijn verwerkt. Schuyt heeft het voor vijf stemmen gezet. Toch lijkt Schuyt te hebben geaarzeld over zijn Hollandse madrigalen. In zijn opdracht aan Leidse notabele Jan Cnotter geeft hij toe dat de vaderlandse kunsten en wetenschappen recentelijk grote voortgang hebben geboekt en dat er tot 'meerder nut en roem des lands' in de eigen taal wetenschappelijke publicaties verschijnen, maar dat zijn vrienden hem hadden moeten overhalen om ook muziek in de Nederlandse taal te componeren. Hoewel Schuyt altijd van mening is geweest dat men in het Nederlands net zo goed kan zingen als in andere talen had hij toch een zekere schroom moeten overwinnen - omdat andere componisten dat beter zouden kunnen dan hij en dat ook al gedaan hadden, schrijft hij. Het klinkt als een smoesje van iemand die liever in het Italiaans zingt en componeert. Misschien stelde zijn publiek dat ook meer op prijs, want van de vijf stemboeken van de Hollandsche madrigalen zijn er maar drie bewaard; van Schuyts Italiaanse uitgaven zijn daarentegen ettelijke sets compleet bewaard gebleven. Zijn Hollandse madrigalen worden vanwege de incomplete overlevering eigenlijk nooit uitgevoerd. Nico van der Meel heeft echter voor deze cd de twee ontbrekende stemmen van Uyt jonsten es begrepen 't spel gereconstrueerd. Eerder maakte Van der Meel een reconstructie van Schuyts Musijck, die ongeschende maecht, op tekst van Daniel Heinsius, ten behoeve van onze cd Hollandse Madrigalen (1997). Die cd is echter vooral gewijd aan de Haarlemse speelman Cornelis Tymanszoon Padbrué, die er juist een eer in stelde om Nederlandse gedichten op muziek te zetten. Uitzonderlijk in Schuyts vocale oeuvre is het motet Domine fiant anima mea (19). Het is overgeleverd op een gravure van Zacharias Dolendo (ca. 1561 - ca. 1604, Leiden) naar een ontwerp van diens leermeester Jacob de Gheyn II (1565 - 1629, Den Haag). Dergelijke beeldmotetten, korte muziekstukken die waren gevat in een bijbelse of anderszins religieuze voorstelling, waren populair bij Zuid-Nederlandse graveurs aan het einde van de zestiende eeuw. Op de gravure zijn de zes stemmen van Schuyts motet verdeeld over drie koorboeken die worden vastgehouden door engelen, terwijl de Heilige Cecilia op het orgel speelt. Het motet en de voorstelling onderstrepen Schuyts vermoedelijke katholieke geloofsovertuiging. Weliswaar werden ambtenaren in de Republiek geacht calvinist te zijn, maar voor organisten werd nogal eens een uitzondering gemaakt. In de regel handhaafde men de organist na de alteratie (de overgang van een kerk van katholieke in gereformeerde handen). Van sommige organistenfamilies is bekend dat zij katholiek bleven, zoals de Van Velsens in Haarlem en Monnickendam, de De Voisen in Den Haag en Utrecht en wellicht de Sweelincks in Amsterdam. In Leiden lijkt het bij de familie Schuyt ook zo te zijn gegaan. De huwelijken van Cornelis, zijn zus en twee halfbroers werden althans voor de schepenen gesloten, wat doorgaans gebeurde als niet beide echtgenoten calvinist waren. Voor de componist Schuyt was het essentieel dat hij zijn muzikale opleiding grotendeels zal hebben genoten vóór 1572, toen Leiden naar het protestantisme overging. Hij moet nog contrapuntlessen hebben genoten in de rijke katholieke traditie van de Nederlanden. Inderdaad laten zijn madrigalen een gedegen contrapuntische stijl zien. Een rijke contrapuntische textuur kenmerkt ook de instrumentale muziek die Schuyt heeft nagelaten - weliswaar niet voor het orgel, zoals men zou verwachten, maar voor instrumentaal ensemble. Zijn bundel Dodeci Padovane, et altretante Gagliarde Composte nelli dodeci modi (Twaalf pavanes en evenveel gaillardes gecomponeerd in de twaalf kerktoonsoorten, 1611) omvatten twaalf paren van zesstemmige pavanes en gaillardes, dat wil zeggen langzame schrijddansen en vlotte springdansen. Door het royale contrapunt hebben ze echter meer het karakter van fantasieën dan van dansmuziek. Als toegift van de bundel fungeren twee canzones in Franse stijl, Fortuna Guida (2) en La Barca (18). Kennelijk wenste de componist zichzelf geluk met deze titels, die immers betekenen: De Fortuin leidt en De Schuit. Louis Peter Grijp Voor deze cd is dankbaar gemaakt van het werk van wijlen dr Alfons Annegarn: zijn dissertatie Floris en Cornelis Schuyt. Muziek in Leiden van de vijftiende tot het begin van de zeventiende eeuw (diss. Utrecht 1973), en de door hem uitgegeven werken van Cornelis Schuyt, Monumenta Musica Neerlandica X 1-3 (Amsterdam 1980-84). Cornelis Schuyt Madrigali, Padovane & Gagliarde Cornelis Schuyt (1557 - 1616) is the greatest musician Leiden ever produced. In 1593 he was installed as second organist, alongside his father. They took turns playing the organs of the churches of St Peter and St Pancras (Hooglandse kerk). When Floris died in 1601, Cornelis became sole organist of the St Peter's church, a post he held until his death. In addition he was asked to furnish dinnertime music for the city on special occasions, and to teach one or two boys music. For several years he was also in charge of changing the chime tunes of the belltowers of the city hall and the cloth-industry building. Leiden's city administration valued Schuyt highly. His contracts lacked the customary exhortation to study, and Schuyt was not required to swear an oath, as civil servants were usually required to do. And he was well paid: his annual salary eventually reached 450 guilders. Schuyt grew along with Leiden, but things could have turned out differently. As a young man he made an extensive trip to Italy, probably with his father, and presumably for study purposes. The city of Leiden may have contributed to the expense. To what extent father and son looked around in Italy for other gainful employment is not known. But when the Leiden city government offered Cornelis a lifelong contract in 1593, after he'd returned from Italy, he considered just a three or four year agreement sufficient. And yet he ended up spending the rest of his life in Leiden, on a series of multiyear contracts that kept getting extended. All that we know about Schuyt's time abroad is based on what he says in his Primo libro de madrigali (First Book of Madrigals), published in 1600, in which he writes -in Italian - that he's happy to be back in Leiden after much work and wandering in Italy and elsewhere. He dedicated the book to the pretore, consuli et senato of Leiden, in other words, to the city's sheriff, aldermen, and council, and thanked them for the favor they had shown to him and his father. Schuyt devoted effort to two special compositions: the opening madrigal O Leyda gratiosa (O pleasant Leiden, no. 1) and a canon with the text 'Lord, protect Holland and bless Leiden' (10). The city government rewarded Schuyt with 24 guilders, which was a typical honorarium for this sort of thing. Composing madrigals must have been something of a passion for Schuyt, and perhaps also his calling card. He wrote many madrigals with particular citizens of Leiden in mind. So for instance he incorporated the name of a certain Andrea Ousthoorn in his five-voiced Sí come fra le stelle (3), and his Lieta più dell'usato (4) is an acrostic dedicated to a certain Lucretia. In 1611 Schuyt published a second collection of madrigals, this time in six voices, entitled Hymeneo, overo madrigali nuptiali et altri amorosi (Ode to Hymen, or wedding- and other love-madrigals). He dedicated the book to Jacob van Duvenvoorde, Lord of Obdam and Admiral of Holland, who in 1604 married Anna van Randerode. She is likely the one referred to as Beatrice (with a nod to Dante's beloved) in Sposo gentil (14). Schuyt must have composed many more madrigals than those found in the collections named above; his estate inventory lists two manuscripts of madrigals. In addition, Schuyt owned an impressive number of collections of madrigals by Italian composers. Schuyt's Italian madrigals were undoubtedly valued in the University of Leiden's intellectual milieu. But that same atmosphere also fostered humanist ideas about the emancipation of the Dutch language. So for instance the famous classicist Daniel Heinsius wrote poems in Dutch. Schuyt set several of these and published them in his collection Hollandsche madrigalen (Dutch Madrigals) of 1603. This collection too contains several pieces on the occasion of the marriages of prominent citizens of Leiden. One striking madrigal was written for a great chamber of rhetoric festival in 1596, at which the Leiden chamber De Witte Acoleyen (The White Columbines) hosted some 150 rhetoricians from Leiden and ten other cities from the province of Holland. The visiting chambers were welcomed with the song Uyt jonsten es begrepen 't spel (11), set for five voices, which artfully included their names and mottos. And yet Schuyt seems to have had doubts about his Dutch madrigals. In his dedication to Leiden notable Jan Cnotter, Schuyt admits that although the arts and sciences of their fatherland had recently made great strides, and that scientific publications had appeared in their own native language to the 'greater praise and profit of the land,' nevertheless his friends had to convince him to take the further step of writing music in Dutch. Although Schuyt always believed that one could sing just as well in Dutch as in other languages, he still had to overcome a certain scruple -because other composers could do that better than he could, and moreover had already done so, or so he writes. It comes off as an excuse from someone who would rather sing and compose in Italian. Maybe that's what his public also preferred, for only three of the five part books of Schuyt's Dutch madrigals have been preserved, whereas by contrast we have several complete sets of parts for his Italian publications. Because of this incomplete transmission, Schuyt's Dutch madrigals have actually never been performed. For this CD, Nico van der Meel reconstructed the two missing parts of Uyt jonsten es begrepen 't spel. Earlier he reconstructed Musijck, die ongeschende maecht (Music, that unsullied maiden), on a text by Daniel Heinsius, for our CD Hollandse Madrigalen / Dutch Madrigals of 1997. That CD is devoted primarily to the works of the Haarlem musician Cornelius Tymanszoon Padbrué, who in fact considered it an honor to set Dutch poems to music. Among Schuyt's vocal works the motet Domine fiant anima mea (19) is unusual. It comes to us on an engraving by Zacharias Dolendo (c1561 - c1604, Leiden) after a design by his teacher Jacob de Gheyn II (1565 - 1629, The Hague). Such picture-motets (short pieces of music contained in a biblical or otherwise religious image) were popular with South Netherlandish engravers toward the end of the sixteenth century. On the engraving the six voices of Schuyt's motet are divided among three choir books which are held by angels, while St Cecilia plays the organ. The motet and the image underscore Schuyt's presumed Catholic faith. Although officials in the Dutch Republic were expected to be Calvinist, an exception was often made for organists. Usually the organist was retained after the Alteration (the transfer of a city from Catholic sway to Reformed). Some organist families are known to have remained Catholic, such as the Van Velsens in Haarlem and Monnickendam, the De Voys family in The Hague and Utrecht, and perhaps the Sweelincks in Amsterdam. Such seems to be the case too with the Schuyt family in Leiden. The marriages of Cornelis, his sister, and two half-brothers were solemnized by the aldermen, which usually occurred when one or both of the spouses was not Calvinist. For Schuyt as a composer it turned out to be crucial that his musical training took place largely before 1572, when Leiden went Protestant. He would thus have benefited from counterpoint lessons that were still in the rich Catholic tradition of the Low Countries. And indeed his madrigals show a solid contrapuntal style. A rich contrapuntal texture also marks the instrumental music that Schuyt has left us, although these are not for the organ as one might expect, but rather for instrumental ensemble. His collection Dodeci Padovane, et altretante Gagliarde Composte nelli dodeci modi (Twelve Pavanes and an equal number of Galliards composed in the twelve church modes, 1611) contains twelve pairs of six-voiced pavanes (slow striding dances) and galliards (fast springing dances). Their generous counterpoint gives them more the character of fantasias than dance music. Two canzonas in the French style, Fortuna Guida (2) and La Barca (18), function as an encore to the collection. Evidently the composer wished himself luck with these titles, which mean "Fortune leads" and "The Barge" (the meaning of the word "schuyt" in Dutch). Louis Peter Grijp translation by Ruth van Baak Griffioen For this CD we gratefully used the works of the late Dr Alfons Annegarn: his dissertation Floris en Cornelis Schuyt. Muziek in Leiden van de vijftiende tot het begin van de zeventiende eeuw (Utrecht 1973), and Cornelis Schuyt - Opera, edited by him in Monumenta Musica Neerlandica X 1-3 (Amsterdam 1980-84).
ex./kopie Meertens:
CD 3 Camerata 28
commentaar: Program notes: Louis Peter Grijp. Met dank aan: Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten / Gemeente en Provincie Utrecht.

 
beschreven liederen uit deze bron (19)