Van Daphne. Stem: When Daphne did from, Doen Daphne d'overschoone Maeght Van Apollo hare vlucht nam ten bosschewaert in En van hem snel wiert na gejaecht, Hy liep en hy riep vast: "o schoone Godin, Toeft wat, toeft wat, weest niet verbolgen, Ey waerom loopje? jou selven besint, Leeuwen, noch Beeren, noch Tygers die volghen, Maer 'tis Apollo die u soo besint, Wilt u erbarmen// siet Acht ghy mijn karmen// niet, Laet ghy mijn Godtheyt dan in de ly? Hebt deernis o Daphne, hebt deernis met my." Apollo zit achter de kuise nimf Daphne aan en wijst er al hollend op dat hij niet de eerste de beste is, maar een onsterfelijke god. Daphne is alleen maar bang en vlak voordat Apollo haar kan pakken bidt zij haar goddelijke ouders om hulp. Haar moeder Diana, godin van de jacht, hoort haar en tovert haar op het allerlaatste moment om tot een boom, een laurier. Vandaar dat Apollo getooid is met een lauwrierkrans.
Uit: Nieu dubbelt Haerlems lietboeck, ghenaemt den laurier-krans der amoureusen (1643). Gedicht door Jan Jansz Starter (1627) naar een Engels voorbeeld.
naar dit lied | |