|
|
Liedeken Stemme vreugdigh herten tsaem geschaeckt liefde nimmer soo gheluckte etcª.
1. Is er dan in s'weerelts pacht soo veel soetigheijd te vinden dat sigh ijder laet verblinden door het gelt heeft gelt de magt dat het Waere vreught kan geven dat het tegenspoet en druck kan verkeeren in gheluck ick laet toe daer na te streve maer de rijcke doen wel blijcken door hun woelen dat het gelt hun in geen vernoegingh stelt
2. die ghenoegh met weijnigh heeft kan in deught en eeren leven maer waer wort er een vergeven die daerom te beter leeft valscheijts afgrond noijt te peijlen wraeck zucht, nijdt en overdaedt alle sonder alle quaedt alle boosheijt, alle feijlen sagh bevatten, daer de schatten gelden, en daer pracht gebiedt gelden deught en eere niet
3. geeft den dorst smaeck aen dranck kan men soo goe sans bewijsen als den honger tot de spijse wort den rijcken oock wel kranck moet hij koudd'en hitte voelen kan hij tegen s tijdts gewelt sigh niet kanten met sijn gelt moet hij met de doodt oock woelen en met sterven alles derven is den rijcken naer sijn doodt als den aermen even groot
4. kan geen sacht en prachtigh bedt rijcke doen geruster slapen als den vaeck een slechte knape daer hij hem ter neder zet sijn de deught saem mans en vrouwen soo wel bij gemeene lien als bij rijcke niet te sien die hun plichten onderhouwen sijn hun sinnen in het minnen en elckander bij te staen [...] van rijcker min voldoen?
5. kan een goud of silver schael wijn of bier doen beter smaken kannen silver schotels maken in een vriendelijck onthael dat de spijs van meerder kracht zijn kan een stoff of laken kleedt niet van t'lichaem alleen leedt schoon het van een ruijger vacht zij soo wel keeren, als de kleeren die van goudt en silver stijf niet meer dienst doen aen het lijf
6. komen rijcke door hun gelt hoe zij machtigh sijn met hôpen al dit voordeel af te koopen noch te keeren het gewelt van het geen hun kan misnoegen sijn s'oock onderworpen aen al wat ons kan tegen gaen moeten s'hun naert 't noodt lot voege daer s'mijns oordeel, weijnigh voordeel in het gelt, dat niet en geeft dat men meer geluckigh leeft
7. siet men niet dat al het geen in het tijdelicke leven t'meest vernoegend' is gegeven rijck ende onrijck is gemeen geeft t'besit van eer en schatten n'iets volmaeckter aende rust of niets soeter aende lust soo en kan ick niet bevatten hie de menschen, stadigh wenschen na t'genot van eer en goedt dat hun soo cleen voordeel doet
8. Die de groote wel bevroedt en hun ongerustigh draven vind dat sij zijn groote slaven van de driften huns gemoedt daer in tegendeel de menschen die de ruste van t'gemoedt stellen boven pracht en goedt alles hebben wat sij wenschen en in deughden meerder vreughden vinden als die in het gelt hebben al hun hoop gestelt
9. waerom soud ick dan na gelt of na pracht en grootsheijt trachten die het leet niet kan verzachten dat de menschlijckheijdt verzelt noch mij meer geluck toe voegen daer een die genoeghzaem heeftt blijder en geruster leeft vol van innerlijck genoegen neen ick achte het betrachten van de ruste des gemoedt meer als pracht en overvloedt
| |
|
Nederlandse en Franse wereldse liederen
|
1600-1700
|
Gent UB: Hs 898 |
f20r |
|
Transcriptie van titel, wijsaanduiding en liedtekst, naar bron, diplomatisch. Door Pieter Moelans. |
|