|
|
[4] TER EEREN DER VISSCHERS VAN MAASSLUYS Loflied op Maassluis en zijn dappere vissers, die in het gevaar op God vertrouwen.
Nieuw-Lied ter eeren der visschers van Maas-Sluys. Stem: Zeeman, Zeeman gy zijt, &c.
Maas-sluys, ik moet eens zingen Met een verheugden geest, En 's visschers lof voortbrengen, Waar van ons plaatze meest Hier geniet zo veel wel-vaard, Want tot haar prijs zal dit advijs Van my nu zijn verklaard.
Als hem treft storm en baaren, Zo denkt het visschers-kind: "Als Godt my wil bewaaren, 'k En vrees kwaad weer nog wind." Dan en deerd hem 't minste niet. Hy denkt: "Godts hand kan als op 't land Ons helpen uyt verdriet.
Al moet ik dik (*1) bewegen In dit onstuymig meer, 'k Moet mijn beroeping plegen. Den zegen van den Heer Ik altijd verwagten moet, Want zo men zeyd: na bitterheyd, Zo geeft Godt wel het zoet."
Dus al moet gy veel lyden, Lof-waarden visscher-man, Gy komt nog tot verblyden, Wanneer gy eens komt an In de haven van Maas-Sluys. Men heet wed'rom dan u wellekom, Wanneer als gy komt t'huys.
Oorlof (*2) dan visschers goedig, Hier mee heb ik gedaan, 'k Wensch dat u schip voorspoedig, Vol en zoet wel gelaan, Aan mag komen t'uwer vreugd, En dat gy dan met alle-man Godt dankbaar wezen meugd.
't Hangt aan Gods zegen.
(*1): vaak (*2): Vaarwel | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Het Maassluise Hoekertje: liederen uit de Gouden Eeuw van Maassluis. GLO 5258
|
2014
|
|
1: 4 |
|
|
|