Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


[12] GODT BRAGT UYT TESSEL MIJNE VLOOT

Ooggetuigeverslag in liedvorm van de succesvolle aanval van de Hollandse vloot op Engeland in 1667: de beroemde Tocht naar Chatham, ook wel de Slag bij de Medway genoemd.

De aanval had plaats tijdens de Tweede Engels-Nederlandse Zeeoorlog (1665-1667) en was bedoeld om de slepende vredesonderhandelingen in het voordeel van de Republiek te beïnvloeden. De vloot voer op 4 juni 1667 uit met gunstige wind en bereikte een paar dagen later de monding van de Theems. Op 9 juni zeilde men de rivier de Medway op. De volgende dag bombardeerden de Nederlanders een fort bij Sheerness, dat gemakkelijk kon worden ingenomen toen de Engelse soldaten op de vlucht sloegen. Volgens de dichter van het lied was dat vooral de verdienste van kapitein Jan van Brakel, die later het Engelse fregat Unity stormenderhand innam.

Van Brakel werd de held van de Tocht omdat hij met zijn lichte schip De Vreede als eerste over de ketting zou zijn gevaren die de Engelsen over de rivier hadden gespannen. Daarop liet de Engelse admiraal George Monck alle eigen oorlogsschepen in de dokken tot zinken brengen om te voorkomen dat ze in handen van de Nederlanders zouden vallen. Die richtten bij Chatham een ravage aan onder de zwaarste schepen van de Engelse vloot. Beladen met buit keerde men terug naar het vaderland.

Noach Franken, de dichter van het lied, was tijdens de Tocht naar Chatham aan boord van de Ridderschap van Holland, waarmee vice-admiraal Johan de Liefde het Engelse vlaggenschip Royal Charles veroverde. Franken laat in zijn lied de Hollandse leeuw triomfantelijk spreken tot de Engelse koning, Charles II.

Aan-spraak van de Hollandsche Leeuw, aan den Koning van Engeland. Stem: Courante la Bare. Ofte : Eylaas mijn zugten is om niet.

Godt bragt uyt Tessel mijne vloot
Gelukkig in de holle zilte baaren,
Om na het Britten-land te vaaren.
Mijn admiralen schoten elk een schoot;
Men metter haast de blauwe-vlag (*1)
Van al mijn opper-hoofden wayen zag.
Het anker wierd geligt, de schepen zeylden
Langs mijne kust,
Den stierman peylden
De zee-grond met lust.

Mijn vloot zeylde na Jernesse (*2), een fort
By Quinenburg (*3), voorzien met schut-soldaten,
Die 't niet bewaaren (*4), maar verlaten.
De konings-vlag men strijken zag int kort
Van een mattroos; de prinsse-vlag
Van 't fort ten spijt der Brit men wayen zag.
Den kloeken Brakel had haar al verdreven
Door vlam en vuur,
En 't schut (*5) daar neven
Stond den Brit heel duur.

Den moed'gen Brakel zetten 't in
Den vyand, die haar schut geduurig losten,
Dat niet veel bloed nog menschen kosten.
Hy klamt een schip aan boord en neemt het in. 
De schepen zag men overmand,
En al de konings-vlaggen in den brand
Door onze branders, schoon dat Monk, de koning
En veel van 't hof
Dees droev' vertooning
Zagen, tot mijn lof.

Des konings magt en ruytery
En kost mijn volk nog opperhoofden deeren,
Nog niemand van haar kusten keeren.
Mattroos, soldaat, 't was alles even bly.
Haar Charles schoot een schoot naar 't land.
Men zag mijn vloot allenskens van haar wijken,
Voor 't laatst adieu, en voer na 't vaderland.
Het werk gedaan,
Ging mijn vloot strijken
Met goed' buyt gelaan.

Gemaakt op 't Schip de Ridderschap, van Noach Franken.

(*1): sein tot ankerlichten
(*2): Sheerness
(*3): Queensborough
(*4): behouden
(*5): geschut

Camerata Trajectina (artiest), Het Maassluise Hoekertje: liederen uit de Gouden Eeuw van Maassluis. GLO 5258
2014
1: 12