Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


1. DE KRUISBERGH

Op de Kruisberg (Golgotha) vloeit uit Jezus' hoofdwonden heilig, onschuldig bloed, dat tot een rozenkrans stolt. Rozendruppels vallen als robijnen op Zijn lelieblanke gezicht. De bijen van de christelijke kerk zuigen honing uit de giftige doornenkrans, de aartsengelen kneden de lelies tot manna. Dit barokke crucifix in woord en toon is opgedragen aan Magdalena Baeck, die evenals Vondel katholieke sympathieën koesterde.

De schoonste roode roosen groeien
Op geenen Grieckschen Bergh (*1), o neen,
Maer op den Kruisbergh, hard van steen,
Daer Jesus hoofdquetsuuren vloeien
Van heiligh, van onnosel bloed,
Geronnen tot een' roosenhoed;

Wiens blaen vol geurs geduurigh bloeien
Door den gevlochten doornekrans,
Waer van de Goddelijcke glans (*2)
Beschaduwt word en overwassen (*3).

De roosedruppels strecken schoon
Robijnen aen de doornekroon.
De roosevlaegh (*4) verdrenckt met plassen
De lelibloem van 't aengesicht,
Waer uit de sonne schept haer licht;
De Sonne, die met bevend' assen
Te rugge rijd, beswijmt en sterft (*5),
Nu 't roosebloed Gods leli verft;
De Leli die het hooft laet hangen,
En geeft den allerlesten sucht,
En vult met roosengeur de lucht.

De Christe bijen (*6) met verlangen
Sich spoeden naer dien roosengaerd,
Soo ras het licht de lucht verklaert,
En swarmen om de roosewangen
Van 's levens bloem en lentespruit,
En suigen soeten honigh uit
De gal en gift en bitterheden
En alssem van het doornebosch.
Uit leliwit en roosenblos
d'Aerts-Englen mann' met necter kneden,
En hemels suicker en ambroos.

De dagh en teelt geen uchtendroos,
Soo dickmael hy komt aengereden (*7),
Die soo (*8) de flaeuwe ziel verquickt,
En 't hart, tot wanhoop toe verstickt,
Versterckt, als deze roosegeuren
Van 's levens roosentack en hout,
Met bittre traenen nat bedouwt,
Tot troost van al die eeuwigh treuren.

Hier springt, voor al die dorstigh sijn,
Een bron van roode en witte wijn,
Soo lecker als oit tong kon keuren.
Hier wascht men het bevleckt gemoed
In 's levens kostelijcken vloed,
Vergadert uit vijf suivre sprongen (*9).

Hier levren d'aders purper uit,
Tot pracht der Koningklijcke Bruid (*10),
Wiens lof van David is gesongen
En van den wysen Salomon;
Doense in dees speer en spijckerbron
Bevochtighden hun goude tongen;
Doen David stelde luisterscharp (*11)
Op dat geruisch sijn schelle (*12) harp,
En Salomon sijn hooge klancken.


(*1): de Parnassus
(*2): waardoor de glans van Jezus' gezicht
(*3): overgroeid
(*4): rijkelijk neervallende rozendruppels
(*5): vgl. de verduistering tijdens de kruisiging, Matth. 27:45
(*6): de gelovige Christenen
(*7): telkens wanneer hij komt aangereden, d.w.z. iedere ochtend
(*8): zozeer: geen ochtendroos die zozeer de ziel en het hart verkwikt als deze rozegeuren
(*9): verzameld uit vijf zuivere bronnen (de wonden van Christus)
(*10): de gelovige ziel
(*11): met scherp gehoor stemde
(*12): heldere




Camerata Trajectina (artiest), Een muzikaal portret van Joost van den Vondel
1987
1: 1