Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


8. ALWEER GEEN DEEGH, DE KUYP IS LEEGH

uit: Een Nieu Geuse Liedt-Boeck (Haarlem, 1645)
melodie uit Pers' Vernieuwde Urania of Hemelsangh (1643)

Een liedie uit de tijd van een van Oranjes zonen, Frederik Hendrik. In 1644 heeft hij op een veldtocht door Zeeuws Vlaanderen het stadie Sas van Gent ingenomen. In het eerste gedeelte van het lied zien we een geestelijke
en een Roomse, boer, Jasper geheten, helemaal van de kook raken als ze ontdekken wat de troepen van Frederik Hendrik hebben aangericht: het deeg is op, de kuip leeg en de pappot omgevallen. Bovendien hangt er een akelige rook en klinkt er oorlogsrumoer in de verte. Ze bidden Maria om de 'bijenzwerm' van de katholieke gelovigen te beschermen. In de tweede helft van het lied neemt de Geuzendichter zelf het woord en werkt de vergelijking Roomse kerk - bijenkorf verder uit: De Roomse bijen hebben de Geuzen gestoken, er zijn nu geen bloemen meer voor hen en een oranje rook verdrijft hen uit de korf, die Frederik Hendrik bovendien nog eens omstoot. Het voorlaatste couplet laat ons iets zien over het ontstaan van dit liedje. Het is een repliek op een katholiek spotlied (Hebbense dat ghedaen, doense, doense) op de gevoelige nederlaag die graaf Willem van Nassau in het jaar
ervoor had geleden bij het plaatsje Calloo aan de Schelde.

Oranje Roock: onder de vlaemsche Biekorf, verdryvende de gantsche swerm der Roomsche Honigslickers

Op de Toon: Hebbense dat ghedaen, doense doense.


(Geestelijke:)
Alweer geen deegh, de Kuyp is leegh
Wie heeft het speck gestolen, speck gestolen
Dat Flip Neef (*1) dese Rover kreegh
Hy briedt hem op de kolen.
Wel de droes (*2) wat raet, Jaepje, Jaepje
Wel de droes wat raet,
Dit valt te quaet.

(Boer:)
Sta stil myn Heer, hier schuylt noch meer
Och tis hier slecht geschapen, slecht geschapen
Daer leyt de Meel-Pot mee om veer
Wie sal de Pap op rapen,
Heeft de Pot geen scha, Fransje, Fransje
Heeft de Pot gheen scha,
Kijck toe, och Ja.

G:
Wat droes is dit, woont hier een smit
Wel wat beduyt dit roken, duyt dit roken,
Kniel Jasper kniel, ay lieve bid
't Begint hier heel te smoken,
Hoorje gheen gewach (*3), luyster, luyster
Hoorje gheen ghewach
Sta stil, ach, ach.

B:
Wat naer geraes, het Landt van Waes
En 't Schelde schijnt te huyle, schijnt te huyle
Help Sint Eloy, en Sinter Claes,
Waer sal ick my verschuylen,
Ick ben heel bedeest, Heer-Oom, Heer-Oom
Ick ben heel bedeest
Voor dese gheest.

G:
Komt Heyntje-man (*4), hier niet weer an
De Bieje korf verstooren, korf verstooren
Ghewis hy is 't, och moeten dan
De Biejen dus versmooren?
Dat valt al te slecht, hellip, hellip
Dat valt al te slecht,
Help Heer en Knecht.

Mari bescherm, u Bieje swerm,
Of is u kracht verdweenen, kracht verdwenen
Of acht ghy niet meer op 't ghekarm
Op bidden noch op weenen?
'k Hou voor vast van Ja, Maertje (*5), Maertje
'k Hou voor vast van Ja,
Of hellip dra.

Stil tis om niet (*6), ey lieve siet
De schrale Bieien zweeven, Biejen zweeven,
Wel lieve beesjes dits verdriet,
Waer sul je nu van leven,
Hier is bloem noch kruyt, wapen, wapen (*7)
Hier is Bloem noch kruyt,
U rijck is uyt.

Wel wat een spijt, hoe loopt de tijt,
Ghy die wel eer in lusten, eer in lusten
En weelde vloogh, mooght niet een mijt (*8)
In dijne korfven rusten:
Soo bijt u die Roock, Beesjes, Beesjes
Soo bijt u die Roock,
Als Roet en Loock.

Doch dese straf, komt nergens af
Dan van u dertel sweeven, dertel sweeven
Ghy vrat het Cooren, by het Kaf
Moest dijn versorgher (*9) leven,
Ja met Honigh-Raet, slickers, slickers,
Ja met Honigh-Raet,
Hebt g'u versaet.

Al schijnt ghy swack, dijn Angel stack
Ons soms door vel en spieren, vel en spieren,
Ghy socht staegh weelde en gemack
O al te snode dieren,
Des moet ghy nu door, hoorje, hoorje
Des moet ghy nu door,
Dat isser voor.

Ick had Wel eer, naer u begheer,
Door schijn van soetigheden; soetigheden
Doch ghy bedriegt my nu niet meer,
Haesop (*10), ick ben te vreden,
Tis nu aers (*11) als 't was, Suyje Suyje
Tis nu aers als 't was,
Int Gentsche Sas.

Het malle Liedt, singht ghy nu niet
Graef Willem in het schuytje, in het schuytje
En hoe hy Callo weer verliet,
Sus, Sus: nu heeft dat Fluytje
Vry een andre Toon, Jammer, Jammer
Vry een andre Toon:
Doch tis dijn loon.

Danck heb dien Held. die met gheweld
Dijn Korf heeft omghestooten, omgestooten
Dijn waren gelden daer gheen gheldt (*12)
Op 't Scheld wilt Schip niet vloote
Vliegh dan by u Maets, Quanten, Quanten,
Vliegh dan by u Maets,
Ick hou de kaets (*13).


(*1): de Spaanse koning
(*2): duivel
(*3): rumoer
(*4): Frederik Hendrik
(*5): Maria
(*6): voor niets
(*7): help!
(*8): helemaal niet
(*9): volk
(*10): ga weg
(*11): anders
(*12): brengen daar niets op
(*13): ik heb gewonnen

Camerata Trajectina (artiest), Willem van Oranje: geuzenliederen / Geuzenliederen rond Willem van Oranje. NKV 8403, Clavigram 6818.260
1984
1: 8