16. ZOO FLAUWT DE GEUR DER LELI-BLADEN
Den Negen-en-sestigsten Psalm. Een Psalm Davids voor den Opper-Zangmeester, op Schoschannim.
Zoo flauwt de geur der Leli-bladen (Gelijk een Roos die quijnt, en sterft Wanneer ze haar dauw en voedsel derft,) Van 't scherp der door'nen overladen, En onderdrukt, en neergeveld; Als ik, helaas! in mijn ellenden, Verflauwen moet, zoo God het licht Van zijn gezegend Aangezicht Niet gunstig wil te mywaarts wenden; Gods bystand is 't die kracht herstelt.
Ik leg, o God, ik leg gezonken In diepen modder, en moeras, En vind my in dien waterplas In doods gevaar, en half verdronken. Help! help! o Heer, en reyk de hand! Want, tot den halze toe gekomen, Wil, daar de voet niet vast kan staan, My, 't geen my doet te gronde gaan, 't Geweld der waat'ren overstroomen. Men kent zijn angst in stervens stand.
| 16. OUDAAN: PSALM 69
The sixty-ninth Psalm. A Psalm of David for the chief-musician, during Schoschannim.
So faint the scent of the lily leaves (Just like a rose which languishes and dies When it lacks its dew and food,) Overladen with sharp thorns, And pressed and fallen down; Like me, alas! in my misery, I must faint; if God will not favour To turn the light of his blessed face Towards me; God's assistance renews my strength. I lie, oh God, I lie sunken In deep mud, and morass, And find myself in this water hole In fear of death, and half drowned. Help! Help! Oh Lord, and reach out your hand! For it reaches up to my neck, Where my feet cannot stand firmly, The thing forces me to ground, The force of the water overflows me. One knows his anxiety in death's position.
From: Joachim Oudaan and Remigius Schrijver, Expansion (1680). Translation: Gary K. Waite |