|
|
9. EEN NIEW LIETGEN VAN REYNTGEN DE VOS
Nog een lied van Vondel over de veroordeling van Oldenbarnevelt: een hekeldicht in de vorm van een Hollandse dierfabel. De raadpensionaris is de kip die gouden eieren legt. Deze kip trekt de aandacht van Reintje de Vos - dat is de Amsterdamse burgemeester Reinier Pauw, de voorzitter van de vierentwintig rechters. Reintje speldt de boeren - de Hollanders - wat op de mouw en vreet het beest op. Pas later komen de boeren er achter wat voor streek Reintje hun heeft geleverd. Ze sturen de honden op hem af. Vondel stelde het lied in een boerentaaltje, het Waterlands, met onder meer 'ie' voor 'ee' ('iens') en 'ng' voor 'n' ('angder'). Hij volgt daarmee zijn muzikale voorbeeld, Bredero's befaamde lied 'Arent Pieter Gysen' over een gevecht in een plattelandsherberg.
Een Niew Lietgen van Reyntgen de Vos. [Gemaeckt om op de brug te zingen; al zouw'er Reintje uyt zijn vel om springen.] Op de Wijse: Van Arent Pieter Gijsen, &c.
Nou iens van 't loose Raintgen Ghesonghen dattet klinckt Daer Nickertgen en Haintgen (*1) De wellekoemst of drinckt, Nou dat schalcke diefjen stinckt, Hoe ist benart, hoe hangt sijn start, Nou sijn pooten zijn verminckt (*2).
De vrye Amstel Boeren Die hadden ienne Hen Daer sy soo wel by voeren As ick gien angder ken, Mit een kakelbonte pen, Dees leghen siet, langs (*3) welvaert hiet Datte Duyvel 't Vosse schen.
Dees Hen lay alle daghe Soo ficxse gowe Ay Het was gheen tijdt van klaghen Soo lang als 't beesje lay Was het kermis in de way, De rijcke Boer, uyt melcke voer, 'tWas al Botter, Room en Klay.
Maer 'tlecker Vosse muyltge Op hoender vlays belust Quam cruypen uyt sijn kuyltgen By s'Amster langse kust, Daer de Boerman sat gherust. "Wel", say het, "langst (*4), Hebt vrees noch angst Raintgens deucht is jou bewust".
De Vos namt eele beesge En vattet by de keel, En scheurdent 'tleckere vleesge En gaf van elck een deel Aen sijn Vosjes even veel, En leefden luy, de Boer dronck huy (*5), Want Noem (*6) Raintgen was te eel (*7).
Maer doe de Boeren misten De daghelijckse Rent (*8), Begon het Dorp te twisten: "Gans duysent sackrement, Dat de duyvel 'tVosjen schent, Ons Hen is doodt, en 'tDorp lijdt noot. Isset niet een groot elent?"
De Boeren Raintgen histen De Honden oppet lijf, Die Raintgen vaer bepisten Om 't eelements (*9) bedrijf; Raintgen claechdent aen sijn Wijf, "Vaer jy hebt schult, draecht met ghedult" Sayse, "al dit ongherijff."
Jy Boeren, neemt exempel En wachtge voor de Vos, En sit hem op sijn tempel (*10) En jaecht de schalck in 't Bos. Is hy swart of is hy ros, Ghelooft hem niet, die 't Dorp verriet. Stoot den dief sijn tanden los.
(*1): schertsnamen voor de duivel (*2): Pauw was namelijk niet herkozen als burgemeester (*3): 's lands (*4): vriend (*5): dunne melk (*6): Oom (*7): te edel, te goed voor hui (*8): inkomsten (*9): schandelijk (*10): lijf
Uit: pamflet, 1627 (Joost van den Vondel).
| |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Bavianen en Slijkgeuzen: Liederen van Remonstranten en Contra-Remonstranten. GLO 6031
|
1995
|
|
1: 9 |
|
|
|