10. JOURNAAL VAN DE FLUYT DELFS-HAVEN
Het fluitschip Delfshaven, dat in 1668 naar Oost-Indiƫ vertrok, kreeg het in de Golf van Biskaje aan de stok met een Turkse zeerover, die men pas na een lang gevecht en met zware verliezen van zich af kon schudden. De dichter schreef zijn lied in zijn kooi, zwaar gewond
Journaal, van de Fluyt (*1) Delfs-Haven, Van Holland uitgevaren na Oost-Indiƫ
Stem: Schaamt u gy Brabants Heeren
Wanneer men heeft geschreven Duizent zes hondert eeven En agt en zestig Jaer, In Dezember tien dagen Quam ons de Wint behagen, Liepen in Zee voorwaar.
Wy zeilden zeer blyhartig Uit Holland, is waeragtig, Met God na India En wisten van geen treuren; Maer laes, 't quam ons haast gebeuren Vyftien dagen daer na.
't Kanael wy af passeerden, Geen Vyand ons en deerden, Maer in de Spaenze Zee Quam ons een Turk aenranden Met zijn bebloede handen, Maer God ons bystand dee.
Hy liet de Bloet-vlag (*2) waeijen, Zijn Sabel liet hy zwaeijen En schoot vast schoot op schoot. Wy mee (*3) als kloeke baezen Sloegen wel twaelf glazen; (*4) In 't lesten God verdroot.
d'Admirael van Algiere Riep: 'Wilt gy goet quartiere, (*5) Strykt Vlagge na mijn zin.' Doen riep ons Opperstuurman: 'Daer heb ik geen manier van, Liever den brand daer in.
Eer wy ons Christen zielen Zoude laeten vernielen Van u turkze gebroet, Liever daer voor te vegten, Voor 't Vaderland als knegten, De lesten druppel bloed.'
Ses stukken (*6) wy maer konde Gebruiken doen terstonden; Nog kreeg den Turk zijn deel, Want wy ook allegaare Speelden met onze snare Zeer deftig op zijn veel. (*7)
Prince, (*8) wilt het verligten; Doen ik dit Lied ging stigten Lag ik zwaer gequest te kooy Op de Fluyt Delfshave. Zingt het met stemrne brave, Al gaat het niet zeer mooy.
(*1): driemaster koopvaardijschip (*2): anvalsvlag ten teken dat bij verzet geen genade zou worden verleend (*3): ook (*4): twaalf maal werd de zandloper omgekeerd: er werd zes uur lang gevochten (*5): genade (*6): kanonnen (*7): vedel: wij gaven hem een koekje van eigen deeg (*8): God
uit: De vermakelijke Cupido, Amsterdam 1767.
| 10. JOURNAL OF THE FLUTE SHIP DELFSHAVEN
The flute ship Delfshaven, left in 1668 for the East Indies and, in the Bay of Biscay, clashed with a Turkish pirate that could only be shaken off after a lengthy struggle with great losses. The poet wrote his song in his berth, severely wounded.
Journal, of the Flute (*1) Delfs-Haven, Sailed from Holland to the East Indies Tune: Be ashamed, oh Lords of Brabant
When men have written a thousand and six hundred and eight and sixty years, on the tenth day of December the wind was fair and we sailed out to sea.
We sailed very cheerfully from Holland (it is true) with God to the Indies. There was nothing to lament. But alas, it soon overcame us fifteen days later.
We passed down the Channel and no enemy did harm us, but in the Gulf of Biscay a Turk attacked us with his bloodstained hands, yet God lent us help.
The Turk had the Blood flag flying (*2). He waved his sable and kept shooting, shot by shot. We too, like stout men, fought for six hours. In the end did make God sad.
The Admiral of Algiers called: 'If you all want mercy then lower the flag as I ask.' Then our senior helmsman called: 'That is not my manner I'd rather set fire to it
than that we'd allow our Christian souls to be destroyed by you Turkish scum; We'd rather fight for the fatherland as brave men, until the last drop of blood.'
Six cannons only we could use at that moment; Yet the Turk got his just deserts. Because we all played with our strings very taut on his fiddle. (*3)
God, lighten our suffering. When I wrote this song I was lying severely wounded in my berth on the flute ship Delfshaven. Sing it with a powerful voice, even if it isn't beautiful.
(*1) Three-masted merchant ship (*2) Attack flag to indicate that no mercy will be given if there is resistance. (*3) We will give as good as we get
Translation: Martin Cleaver |