Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


Engelse tekst
21. OP DE T'HUYSKOMENDE OOSTINDIES-VAARDERS

Vreugde bij de terugkeer van de rijk beladen Oost-Indiëvaarders, maar ook teleurstelling. Niet alle vrouwen zijn al die jaren braaf op hun man blijven wachten: ze hebben kinderen van andere mannen gekregen, zijn hertrouwd of zitten in een bordeel. Dat alles onder het motto 'leer om leer, want onze mannen leggen het aan met Indische vrouwen.' Kroegen en bordelen staan wijd open voor de teruggekeerde matrozen, die hun gage er volgens een 'stalen wet' binnen de kortste keren doorheen jagen.

Een nieuw Lied, gemaakt op de t'Huyskomende Oostindies-vaarders
Stem: Waarom verlaat je my, zeg alderzoetste.

Wat isser nu een vreugd,
Ach, alderzoetste Meysjes,
Wie dat gy wezen meugt.
Toont U nu zeer verheugd,
Om dat 'er zijn gekomen,
Alhier op onze Kust,
Veel Schepen zonder schromen,
Kostelijk toegerust.

Met Porceleyn en Zy,
Safferaan en Koffy-boonen,
En nog meer Goed daar by,
Dit maakt de Vrouwtjes bly:
Jan brengt, ó zelderweken! (*1)
Zo levendig uyt Zee,
Zijn Wijf een Zitse (*2) Deken,
Met nog twee knassers (*3) Thee.

Heyn Lammertsze bevind,
Dat zijn vrouwtje moet Kramen,
Al van haar derde Kind,
Nu gaat hy aan de wind. (*4)
'Zal men een Man zo loonen?'
Roept hy, 'O vuyle Beest!
En zo met Hoorens kroonen,
Ik heb het wel gevreest.'

En Klaas die vind zijn Vrouw,
Och latie! (*5) en och arme!
Getrouwt met scheele Louw;
Nu zit hy in den rouw.
Bram Veen en van der Weyde
Vinden (ô droevig kruys!)
Haar Vrouwtjes alle beyde
Zitten in een Hoerhuys.

'Wel, waarom zoude wy
Ons Hartje niet op halen?,'
Sprak Keet tegen Mary,
'Het staat ons alzo vry
Als onze lieve Mantjes,
Die met dat vuyle Goed,
Nemen zo menig trantjes, (*6)
Al met dat zwart gebroed.

Het is maar leer om leer,
Laten wy 't ons eens doenen,
Ons Mannen doen het weer
Een ander, menig keer:
't Is zo menige Haven
Ook zo menige Vrouw;
Daar zy haar Hert mee laven;
Zy weten van geen rouw.

Wy zijn geen Kalk of Steen,
Wat leyd 'er aan gelegen?
Ons Mannen gaan maar heen,
En wy blyven alleen;
Zy hebben ons dat kunsje,
Eerst zelver wijs gemaakt,
Ze speelen met het flunsje, (*7)
Zo zijn wy 'er aan geraakt.'

Men zingt, men springt, en drinkt
Daar lustig om te scheuren, (*8)
't Is Goud al wat 'er blinkt,
Van deze naren Bink. (*9)
Hy weet dog van geen zorgen
Voor het Geldj' is verhaard,
Hy moet t'Avond of Morgen
Dog weder op de Vaard.

Dat is een stale Wet
Daar zy meest aan gelooven,
Dit word hun voor gezet,
Daarom hier wel op let:
Is 't mogelijk, wild dog leeren,
Eer dat het u beroud,
Van Hoertjes u te weeren,
Eer gy word Arm en Oud.

(*1): bastaardvloek
(*2): katoenen
(*3): manden
(*4): gaat te keer
(*5): helaas
(*6): scharreltjes
(*7): 'hun dingetje'
(*8): uit volle borst
(*9): lummel

uit: De Vrolyke Oost-Indische Wellekomst-Drinker, Amsterdam ca 1740.


21. ABOUT EAST INDIAMEN RETURNING HOME

There was joy at the return of the richly laden East Indiamen, but also disappointment. Not all women spent the years waiting respectably for their husbands. They had children by other men, remarried or worked in a brothel. All of that under the motto 'tit-for-tat, because our men do it with East Indian women'. Bars and brothels were wide open for the returning sailors, who spent their wages according to a 'law of steel' in no time.

A new Shanty, made for the returning East Indiamen.
Tune: Why do you leave me, tell me my sweet.

What joy there is now,
oh, very sweetest girls,
who ever you may be,
now show you real joy,
because they have arrived,
here on our coast,
many ships,
carrying valuable wares.

With porcelain and silk,
saffron and coffee beans,
and even more goods as well;
That make the women happy.
Jan brings, God bless my soul,
from overseas very considerately,
for his wife a cotton blanket,
as well as two baskets of tea.

Heyn Lammertsze notices,
That his wife is expecting,
her third child,
Now he gets mad.
'Have I deserved that?'
He calls, 'Oh dirty beast!
That you crown me so with horns?
I was afraid of that.'

And Klaas finds his wife
alas, how poor,
married to Squinting Louw;
Now he is in mourning.
Bram Veen and Van der Weyde
find (oh sad cross!)
both their wives
working in a whorehouse.

'Well, why should we
not indulge ourselves?'
Spoke Keet to Mary,
'We are just as free
as our dear little men,
who do it so often,
with those filthy goods
with those black bitches.

It is all only tit-for-tat,
let us do it;
Our men do it again
with another, many times:
It's so in many ports.
Also so many women;
with which they quench their heart.
They don't sit there and morning.

We are not made of chalk or stone.
What's the difference?
Our men keep going there,
and we are left alone;
They have taught us first,
that art of love,
they play with their things.
That's how we came in contact with them.'

They sing, they jump, and drink
lustily at the tops of their voices.
All that glistens is gold,
of this lout.
But he has no cares
before the money is spent.
Today or tomorrow he must
return to the sea.

That's a law of steel
that most of them obey.
This is imposed on them.
So beware of this:
Take care, if at all possible (take this from me),
before you regret it,
that you stay away from whores,
before you get old and poor.

Translation: Martin Cleaver

Camerata Trajectina (artiest), Van varen en vechten : liederen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602-1795). GLO 6054
2002
1: 21